Bominslag door bombardement
Vanaf augustus 1940 trokken zowel het schijnvliegveld op Ockenburg als het schijnvliegveld aan de Lozerlaan regelmatig de aandacht van de Royal Air Force. Tijdens de bombardementen door de Royal Air Force vielen ook vaak bommen in de omliggende omgeving en dus buiten het doelgebied. Op vrijdag 5 juni 1942 om 02:45 vond er een bombardement plaats waarbij een aantal bommen op weilanden aan de Lozerlaan insloegen. De weilanden behoorden toe aan de NV De Sierkan en Leonardus Wilhelmus Duijvesteijn, wonende aan de Lozerlaan 14. Er werden in totaal 12 bommen door een vliegtuig afgeworpen, namelijk 7 brisantbommen en 5 brandbommen gevuld met een vloeibare fosfor van cylindermodel met punt en vleugels. Er werd lichte schade aangericht aan het weiland van Duijvesteijn door 2 bomtrechters van 3 meter diep met een middellijn van 10 meter. Ook waren er vermoedelijk nog 5 zware ongesprongen brisantbommen, die echter minstens 3 meter beneden de waterspiegel in het moeras waren gedrongen. Deze leverden echter geen onmiddellijk gevaar op, waardoor het plaatsen van posten niet noodzakelijk was. Niettemin werden bij de trechters hiervan waarschuwingsborden geplaatst. De scherven van de uitgebrande fosfor-brandbommen werden gedeponeerd aan de kelder van de Hoofd Luchtbeschermingsdienst. De scherven van de ontplofte brisantbommen werden niet aangetroffen. De schade werd door Duijvesteijn geschat op ongeveer 75 gulden.
Op woensdag 24 juni 1942 rond 14:30 werd onder leiding van een Oberleutnant van het Sprengkommando gegraven in de weilanden van De Sierkan en van Duijvesteijn, waar dus op vrijdag 2 juni 1942 door een vliegtuig 2 brisantbommen werden afgeworpen en tot ontploffing kwamen, terwijl vermoedelijk nog 5 blindgangers in deze weilanden terecht kwamen. Tijdens het graven kwamen een vijftal uitgebrande fosfor rubberbrandbommen te voorschijn. Volgens een verklaring van de Oberleutnant was hier enkel maar sprake van brandbommen en bleek verder niets van het aanwezig zijn van enige blindgangers. Bij de blootlegging van deze projectielen bleken het reeds uitgewerkte brandbommen te zijn, waarvan er 3 stuks uit het weiland werden verwijderd. De 2 andere projectielen lagen in de slootkant en waren zo diep in het water doorgedrongen, dat het naar oordeel van de specialisten nodig was deze te verwijderen. Op last van de Oberleutnant waren de resten van de brandbommen ter plaatse in een van de gegraven kuilen begraven en aan Duijvesteijn werd medegedeeld dat hij de door ontplofte brisantbommen gemaakte kuilen kon dichtgraven. De aanwezige waarschuwingsborden werden gehaald.
|