Oorlog? Niemand komt in actie
door Aad van Holstein
uit: "Ouder Westland van het AD"
Agent van politie Jan Lucas Apperloo (1899-1995), op 10 mei 1940 41 jaar oud, heeft tal van gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog in memoires vastgelegd. In dienst van de gemeentepolitie van Monster beschrijft hij daarin ook op treffende wijze hoe de eerste dag van de oorlog verloopt en welke bijzondere opdracht hij weet uit te voeren.
Als agent Apperloo in de nacht van 9 op 10 mei 1940 in Monster op wacht zit, schrikt hij omstreeks drie uur plotseling op van vliegtuiggeronk in de verte. Elke nacht wordt er op het politiebureau gewaakt, want er is oorlogsdreiging vanuit Duitsland en dat kan niet worden genegeerd. ,,lk maak me ongerust," schrijft Apperloo, ,,want dit is geen gewoon verschijnsel." Hij gaat naar buiten en kijkt of hij iets waarnemen kan. Hij merkt al gauw, dat er zich op verre afstand aan de dan al heldere hemel luchtgevechten afspelen. Inwoners van Monster worden wakker van het lawaai. Sommigen kleden zich gauw aan, anderen gaan ongekleed naar buiten. Om maar zoveel mogelijk te zien, beklimmen ze ook de daken. ,,Het is een nieuwtje, wij weten niet wat oorlog is," constateert Apperloo in zijn dagboek. Het luchtgevecht verloopt voor het publiek spannend. Vliegtuigen worden getroffen, raken in brand en storten neer. Onder meer op het strand bij Ter Heijde. Hij ziet de bemanning van vliegtuigen met hun parachute een veilig heenkomen zoeken. Er wordt immers gewoon op hen geschoten, tot grote verontwaardiging van het publiek. De in Monster gelegerde militairen komen allen naar buiten en lopen rond. Officieren staan vlak bij Apperloo tussen de Monsternaren rustig naar de lucht te kijken. ,,Eer paar jongens, die de toestand blijkbaar erg vermakelijk vinden, ver maan ik tot kalmte," legt Apperloo die gewend is op straat corrigerend op te treden en zich dondersgoed realiseert, dat waar ze naar staan te kijken wel mensenlevens kost. In eens trekken er grote, zware transportvliegtuigen over het dorp. Hij ziet dat er in de omgeving van Loosduinen parachutisten uit springen. Maar niemand komt in actie. De militairen blijven staan kijken, zonder zich gereed te maken. Apperloo maakt zich ook daar ongerust over. Hij kan zich niet meer inhouden en vraagt terloops aan een van de officieren of de manschappen zich niet gereed moeten maken. ,,We zitten immers midden in de oorlog." ,,lk heb nog geen opdracht," is tot zijn verbijstering het laconieke antwoord. Maar na een tijdje komt daar blijkbaar toch verandering in en moeten de soldaten zich verzamelen. Even later vertrekken ze naar een punt rond vliegveld Ockenburgh om de Duitse parachutisten op te vangen. Al gauw dringen geruchten tot het dorp door dat er gevallenen zijn. Het gaat niet alleen om soldaten, maar ook om burgers die worden neergemaaid.
De vijand krijgt er ook flink van langs. Spoedig worden de eerste krijgsgevangenen ontwapend en opgesloten in de cellen in het politiebureau. Een van hen is nogal ernstig gewond en heeft veel pijn. Apperloo vraagt aan een zuster van het Rode Kruis of hij hem zal neerschieten. Maar de zuster vraagt verontwaardigd: ,,is dat naastenliefde?" Maar Apperloo denkt daar - woedend over de gemene overval van de Duitsers - anders over. ,,Het is blijkbaar nog niet tot haar doorgedrongen dat het oorlog is," schrijft hij in zijn memoires. ,,Zij denkt alleen wonden te helen." Intussen vechten de Nederlandse militairen als leeuwen. Ze zien dat gelande parachutisten telkens een hakenkruisvlag op de grond spannen als baken voor weer andere parachutisten om te landen. ,,Een van onze mensen heeft zo'n hakenkruisvlag bemachtigd en ook Wij wagen een kansje," legt Apperloo voor het nageslacht vast. De vlag wordt gespannen en al gauw duikt er een vliegtuig op af om de militairen te laten springen. Als ze tevoorschijn komen, worden ze met een ware kogel regen verwelkomd. Intussen worden op de Monsterse Haagweg fietsers en automobilisten op weg naar hun werk door Duitsers beschoten en aangehouden. Hun voertuigen worden buitgemaakt ,,Wij merken al spoedig dat het de bedoeling is de Haagweg in bezit te nemen" merkt Apperloo op. Achtergebleven militairen maken van het politiebureau een waar fort, maar de schietgaten ontbreken nog. Apperloo weet daar wel raad op. Hij slaat een paar ruiten in en weldra vinden een mitrailleur en enkele geweren er een steunpunt. Al gauw komt het bericht binnen, dat een groep van ongeveer vijftig parachutisten op weg is naar Monster. Met spanning wordt op hen gewacht, maar op het laatste moment verdwijnen ze in de duinen. Apperloo praat met de krijgsgevangen. Ze denken binnen vierentwintig uur weer vrij te zijn, want dan is de hoofdmacht gearriveerd. Hij heeft de van hen afgenomen wapens echter goed verstopt, zodat ze die niet nog eens kunnen gebruiken. Maar al gauw komen gevluchte Nederlandse militairen om wapens vragen en geeft Apperloo ze mee. Het gevaar van de kant van NSB'ers wordt niet onderschat. Met de politiechef wordt besproken ze preventief op te sluiten. De meeste NSB'ers uit het dorp worden ingesloten. Niet alle familieleden vinden dit erg, want de dochter van een van hen zegt over haar vader: ,,Sluit hem maar op, hij heeft ons land verraden, het is zijn schuld dat onze jongens worden doodgeschoten."
Er wordt op de tiende mei 1940 in Monster dag en nacht hard gewerkt. Wegen worden opengebroken, mitrailleursnesten ingericht. Op het politiebureau komt het bericht binnen dat de vastgehouden NSB'ers naar Den Haag moeten worden overgebracht. Maar hoe? Want de weg erheen is immers door de vijand bezet. Aan agent Jan Lucas Apperloo de opdracht deze mensen toch naar Den Haag te brengen. Hij krijgt in de autobus van de busonderneming VIOS uit Wateringen, die vol gevangen NSB'ers zit, en ook een paar jeugdige militairen mee als begeleiding. Het is avond en negen uur als de bus vertrekt. Gekozen wordt voor de route over Rijswijk, omdat anders recht in de armen van de vijand zou worden gereden. In het Rijswijkse Bos zitten Nederlandse militairen, maar het passeren gaat daardoor niet gemakkelijker. De controle is streng en duurt lang. Als hij door mag gaan, verneemt Apperloo dat hij met zijn vrachtje niet naar het hoofdbureau in Den Haag moet rijden, maar naar Filmstad in Wassenaar, waar Nederlandse militairen gelegerd zijn. Maar omdat ze daar niet van zijn komst op de hoog te blijken te zijn, willen ze de bus aanvankelijk niet binnenlaten. Uiteindelijk laat de commandant hen toch toe en worden de gevangenen afgeleverd. Op de terugweg wordt de toestand steeds hachelijker. De militaire begeleiders willen liever in Rijswijk blijven, maar Apperloo en de zijnen willen naar huis. Dan maar zonder militairen, in versneld tempo. Om half vier in de morgen arriveren ze weer in Monster, waar de korpschef hen staat op te wachten. ,,lk kom thuis, mijn vrouw is nog wakker," zo noteert Apperloo later in zijn dagboek. ,,Zij zegt dat zij medegevoel had, de grote spanning, waarin we verkeerd hadden".