Oorlog in Kijkduin
door Elly Adolf-Goedhart
uit: "De Oud-Hagenaar"
Toen de oorlog uitbrak op 10 mei 1940 woonde ik net een jaar op Kijkduin, waar mijn ouders in voorjaar 1939 een zaak hadden geopend met een bord aan de deur 'koek, gebak, limonade, koffie en thee'. Het was indertijd crisistijd en mijn vader was zijn baan kwijtgeraakt. Via-via hoorde hij, dat er in Kijkduin een winkelpand leeg stond en samen met mijn moeder werd besloten om daar een seizoenszaak te beginnen. Het eerste jaar liep naar wens, ze werkten hard en al gauw werd het assortiment uitgebreid met een snoeptafel, chocolaterie, koeken, patat, frites en huzarenslaatjes, door mijn moeder zelf gemaakt in de keuken. Helaas brak het jaar erop op 10 mei 1940 de oorlog uit. 's Ochtends vroeg werden we gewekt door vliegtuiggeronk en schieten: de Duitsers waren ons land binnen gevallen en richtten zich andere op het kleine vliegveld bij Ockenburgh.
Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd en er werden soldaten ondergebracht in de lagere school vlak tegenover onze winkel. Zo kregen we ook te maken met de oorlogshandelingen. Voor onze zaak stond op een gegeven ogenblik een jonge jongen, die was opgeroepen voor het leger. Hij vertelde, dat hij in het oosten van Nederland woonde, vlakbij de Duitse grens en veel Duitse vrienden had. Van die grens was nauwelijks iets te merken. Huilend zei hij: "Straks moet ik op ze schieten en misschien schiet ik er dan een dood." Op mij, als kind van zeven jaar, heeft dat grote indruk gemaakt. De waanzin van de oorlog: je vrienden, waarmee je bent opgegroeid, worden ineens je vijanden. Je moet op ze schieten. Van wie, waarom? De Duitse vliegtuigen vlogen zo laag, dat je de piloot kon zien zitten. Er werden parachutisten afgeworpen. Een bleef hangen in het in aanbouw zijnde Zeehospitium. Er zat nog geen dak op, alleen de balken waren al aangebracht en daaraan hing hij te bungelen. Bij een ander was de parachute niet open gegaan. Hij kwam terecht in een drassig weiland vlakbij het vliegveld Ockenburg. Door de klap was hij helemaal in elkaar gedrukt en was een stuk kleiner geworden. Een aantal inwoners ging er naar kijken. Ik mocht er niet naar toe van mijn moeder. Vlakbij het vliegveld stond een boerderij. Een jongen van een jaar of 11 werd geraakt door een verdwaalde kogel en heeft het niet overleefd. Dat gebeurde allemaal in de eerste oorlogsdagen.
Na de capitulatie verdwenen de Nederlandse soldaten uit ons schooltje en werden vervangen door de Duitse soldaten. Wij hebben nooit meer les gekregen in het gebouwtje, maar werden ondergebracht in de Dalton H.B.S. aan de Aronskelkweg, totdat dat gebouw ook niet meer gebruikt mocht worden vanwege het graven van de tankgracht een paar jaar later. De Dalton H.B.S. kwam in de Vlierboomstraat terecht en de Kijkduinse Lagere School in de Zonnebloemstraat. Het eerste oorlogsjaar was het strand nog open, er was nog te eten en te drinken. Het strandleven ging door. Op de omhooglopende straat naast de kleine winkelgalerij was het levendig. Volwassenen flaneerden er, kinderen speelden er. Zo ook mijn vriendinnetjes en ik. Ik zat op de rug van een iets ouder meisje, we speelden paardje. Op een gegeven ogenblik zei ze, dat ik de pet van het hoofd van een Duitse soldaat moest pakken en weggooien. Ik was niet zo in voor dat soort grappen, maar deed het toch, want ik kon er bij. Wij gingen lachend verder, tot de betreffende soldaat even later op ons afkwam en mij een klap gaf. Ik schrok geweldig, want ik werd nooit geslagen, begon te huilen, liet me van de rug afglijden en wilde naar huis lopen. Maar de soldaat liep iets voor ons en ging de winkel van mijn mijn ouders binnen om iets te gebruiken. Ik ben toen de achteringang bij de tuin ingelopen en kwam zo bij de keuken, waar mijn moeder stond. Ze vroeg wat er aan de hand was. Snikkend zei ik, dat een Duitse soldaat me had geslagen en dat hij nu in de winkel zat. "Wat"Â, riep mijn moeder en haar ogen schoten vuur. Ze pakte mijn hand en zei: "Mee, naar de winkel". Nadat ik hem had aangewezen liep ze recht op de soldaat af en zei: "U hebt mijn dochtertje geslagen." De man kreeg een rood hoofd, sprong op in de houding, salueerde onder het uitroepen van: "Verzeihung, Verzeihung."Â
Hij vertelde, dat ik de pet van zijn hoofd had geslagen. Hij had hem opgeraapt en weer opgezet. Maar net kwamen er twee Duitse officieren aan lopen, die het hele gebeuren hadden gezien en tegen hem zeiden dat een Duitse soldaat niet zijn pet van zijn hoofd moest laten slaan en dat hij dat kind een klap moest geven. "Befehl ist Befehl." Hij was verplicht terug te lopen om aan het bevel te voldoen. Hij zei er wel bij, dat hij had geprobeerd niet te hard te slaan en bood nogmaals zijn excuses aan, terwijl hij zijn hand uitstak. Mijn moeder begreep de situatie en aanvaardde zijn excuus. Maar ik hield mijn handen op mijn rug en keek naar de grond, ik voelde me diep beledigd. Vervolgens kocht de soldaat een doos bloemen, chocolaatjes in de vorm van viooltjes, zoals op het deksel stond en bood dat aan, maar ik bleef met de handen op mijn rug naar de grond staren. Mijn moeder heeft het toen in ontvangst genomen en bedankt. Later werd de doos weer teruggezet in de etalage, want zo'n grote doos (in mijn ogen) gaf je niet aan een kind. Ik heb er ook niet iets anders voor in de plaats gekregen, al was het maar een snoepje of koekje. Wij werden niet verwend met spullen uit de winkel.
'Scheissrede'
De betreffende soldaat kwam later nog een paar keer in de winkel en onder vier ogen vertelde hij mijn moeder, dat hij een vreselijke hekel had aan het nazi-regime van Hitler. Hij was verplicht te werk gesteld in een fabriek, die oorlogstuig maakte. Hij was bouwkundig tekenaar. Op een keer tijdens de lunchpauze in de kantine stond de radio aan met een rede van Hitler. Hij ging gewoon door met zijn gesprek, maar een collega zei, dat hij stil moest zijn en luisteren naar de rede van Hitler, waarop hij reageerde met: "Wat kan mij die Scheissrede van Hitler schelen.Â" Dit werd doorgegeven aan de leiding en hij werd veroordeeld tot gevangenisstraf.
In onze winkel kwam op een gegeven ogenblik regelmatig een echtpaar in de leeftijd van mijn ouders, waarmee ze goed konden opschieten. Het bleken NSB'ers te zijn. Ze hadden geen kinderen en waren ook altijd aardig tegen mij. Op een gegeven ogenblik vroeg de vrouw aan mij: "Luisteren jouw ouders ook altijd naar Keuvel en Klessebes?." Dat was een stel uit het radioprogramma van het NSB-cabaret van Paulus de Ruiter. Als de radio aan was, kreeg je dat horen. Ze hadden dan grappen als 'worteltje boven' als bespotting van 'Oranje boven'. Mijn moeder deed dat misprijzend af als kinderachtig. Maar ik wist ook, dat er Radio Oranje bestond, en dat dat verboden was. En ik vroeg me koortsachtig af, of Paulus de Ruiter nou wel of niet verboden was en of ik wel kon vertellen, dat het aanstond op de radio. Ik wilde mijn ouders niet verraden. Als oplossing zei ik, dat ik het niet wist of ze er naar luisterden. Ik was toen een jaar of zeven of acht. En achteraf ben ik wel verbaasd hoe ik de hele situatie als klein kind heb ervaren.
Langzaamaan werd de toestand slechter. De toegang tot het strand werd afgesloten. Er werden bunkers in de duinen gebouwd. Er was geen strandleven meer mogelijk. Voeding werd schaarser en ging op de bon. Er was niets meer te verkopen. De etalage en de schappen waren leeg. Mijn vader werd verplicht in Duitsland te gaan werken. De tankgracht werd gegraven, bedoeld om geallieerde tanks bij een eventuele invasie tegen te houden. Tenslotte werd Kijkduin tot 'Sperrgebiet' verklaard en moesten de bewoners vertrekken.