De strijd om de residentie
uit: Checkpoint nr. 3 / april 2012
72 jaar geleden, in de meidagen van 1940, zou er rond Den Haag een harde strijd worden uitgevochten tussen Nederlandse troepen en het Duitse luchtlandingsleger. Twee veteranen vertellen over de gevechten rond vliegveld Ypenburg waaraan zij deelnamen en die hen altijd zullen bijblijven. Een van hen, Jacob Rouwit: “Je wist helemaal niet wat er ging gebeuren. De officieren wisten denk ik ook helemaal niets.”
De strijd rond Den Haag, die bekend zou worden onder de naam ‘de slag om de residentie’, zou ook de geschiedenis ingaan als
de eerste grote luchtlandingsoperatie. Elk jaar worden deze gevechten op 10 mei herdacht bij het stationsgebouw van voormalig vliegveld Ypenburg. De slag wordt ook herinnerd omdat de Nederlandse troepen daar wel degelijk in staat bleken Duitse troepen te verslaan. Daarmee werd de Duitse poging om de regering, het koningshuis en de generale staf in een overrompeling uit te schakelen, verijdeld. Hiertoe waagden de Duitsers de maand daarvoor in Noorwegen al een poging, evenals in Denemarken, waar zij slaagden. De bezetting van de vliegvelden rondom Den Haag lukte slechts ten dele en zou door Nederlandse tegenaanvallen weer teniet worden gedaan. De dagen daarop werden de overgebleven Duitse troepen steeds verder door het Nederlandse leger in het nauw gedreven om uiteindelijk door de capitulatie van Nederland aan een volledige ondergang te ontkomen. Checkpoint tekende al eerder de verhalen op van veteranen die uit eigen ervaring over deze strijd konden vertellen. Het verhaal van Paul Moerman (Checkpoint 7-2011) was voor Rouwit een reden om te reageren. Deze 92-jarige veteraan uit Rotterdam was ook betrokken geweest bij de strijd om de molen bij Overschie, wat prominent in het verhaal van Moerman terugkwam. Rouwit is daar zelfs bij gewond geraakt. Toevallig kwam een andere veteraan die de strijd om de residentie aan den lijve ondervonden had, ook in beeld. Dit was Jan Hartering uit Purmerend, die zijn verhaal aan de vooravond van zijn 100e verjaardag vertelde. Beiden deden hun verhaal ten behoeve van het Interviewproject Nederlandse Veteranen en het is indrukwekkend om aan de hand van hun gesprekken de impact te herleiden van deze gevechten van mei 1940 die op hun netvlies staan gebrand.
Legering
Hartering en Rouwit dienden beiden, alhoewel niet bij hetzelfde onderdeel, bij het regiment Grenadiers en waren ook beiden sinds de mobilisatie in
Den Haag gelegerd. Hartering op de Hyacintweg, waar hij fungeerde als sectiecommandant van een sectie zware machinegeweren. Dit deed hij in de rang van sergeant, hoewel het gebruikelijk was dat dit door iemand met een officiersrang werd gedaan. Rouwit was gelegerd aan de Acaciastraat en diende als soldaat. Hij stond gedurende die mobilisatieperiode nog de nodige tijd bij het paleis op wacht. Op dinsdag 7 mei werd de machinegeweereenheid van Hartering voor vier dagen naar het vliegveld Ockenburg gedirigeerd om daar positie in te nemen. Hartering herinnert het zich nog als de dag van gisteren. “Ik zat te kaarten met de onderofficieren en toen kwam er een kapitein met honderd man die het overnam. Nou dat hebben ze geweten.” Hiermee duidt Hartering op het noodlot dat deze groep trof, zoals achteraf bleek. Op 10 mei zou dit vliegveld door Duitse luchtlandingstroepen worden aangevallen en deze voor het merendeel uit rekruten bestaande groep, ‘die jongens waren net 19 jaar’ in de woorden van Hartering, zou de eerste klap opvangen, wat zware verliezen tot gevolg zou hebben. Hartering zou hierdoor kans zien om, nu zij verlost waren van deze bewakingsfunctie, op de avond van 9 mei 1940 op verjaardagsvisite te gaan. Toen hij terugkwam in de Acaciastraat trof hij daar enige onderofficieren aan in een drinkgelag. Het was toen al twee uur in de nacht en nadat hij ze naar bed had gestuurd, konden zij er een uur later al weer uit. Het geluid van vliegtuigen en bombardementen maakte aan hun toch al korte nachtrust wreed een einde. “In de richting van Monster en vliegveld Ockenburg konden wij vanuit de verte Duitsers zien landen. Toen dachten we: het is donderen geblazen.” Voor Rouwit brak deze vroege ochtend van de 10e mei 1940 op een soortgelijke wijze aan. “Eerst zagen we vliegtuigen en toen hoorden we: ‘Der uit, der uit! Aankleden!’”, vertelt Rouwit. “We moesten ons verzamelen en met de bus naar Ockenburg, halverwege bleek dat we naar vliegveld Ypenburg moesten. Er was veel spanning, je wist helemaal niet wat er ging gebeuren”, vervolgt hij. “De officieren wisten denk ik ook helemaal niets.”
Terwijl Rouwit op weg was met zijn bataljon naar vliegveld Ypenburg werd Hartering met zijn eenheid eerst voor beveiligingstaken in Den Haag zelf ingezet. “We moesten auto’s stoppen en controleren”, vertelt hij. Nadat hij vervolgens bij Rijswijk met zijn eenheid een brug over de Schie moest veiligstellen, kregen ze daar vooralsnog nog enige, relatieve rust. Hartering vertelt hoe ondanks alle spanning er toen ‘een dametje’ op hen afkwam die vroeg of ze al ontbeten hadden. Toen zij ontkennend antwoordden, zou zij ervoor zorgen, vertelt Hartering lachend om dat ‘dametje’. “Toen kregen we allemaal een kadetje met een kop koffie, allemaal!”.
Eigen vuur
Voor Rouwit was er niet veel te lachen tegen die tijd: “Daar stonden we dan opgesteld langs de Schie met zo’n duizend man. En toen kwam er een auto vanuit Delft en daar zaten mof fen in. Toen begonnen we allemaal te schieten, zonder commando of wat dan ook. Nou, als een zeef ging die het water in.” Hoe het met de inzittenden afliep, kon hij niet aanschouwen, want ze moesten zich alweer verplaatsen. Hij werd over de Hoornbrug richting Delft met een groep van een man of tien neergezet onder leiding van een sergeant. Met gevoel voor humor, dat feilloos bij deze Rotterdammer lijkt te passen, vervolgt hij: “Toen moest die sergeant een vrijwilliger hebben en dat bleek ik te zijn, want hij wees mij aan. Ik moest naar voren om een luitenant te zoeken. De naam weet ik niet meer. Halverwege kwam ik iemand tegen in zijn ondergoed met zijn geweer bij zich. Hij schreeuwde: ‘Ga terug, want ze schieten je hartstikke dood." Ik vroeg naar die luitenant, maar hij gaf geen eens antwoord. Ik dacht: ja, ik ga ook lekker terug. Dus ben ik weer teruggegaan, kruipend enzovoorts en tegen die sergeant zei ik: ‘Nou, ik heb hem niet kunnen vinden hoor.’” Ze kregen opdracht de Duitsers uit de Johannahoeve, die aan de rand van het vliegveld lag, te verdrijven en uit te schakelen. Daartoe moesten ze eerst
de Schie over zien te steken en dat bleek moeilijk genoeg. Nadat ze met planken een soort van overgang hadden gerealiseerd, bleven ze maar machinegeweervuur ontvangen, waardoor ze er niet overheen konden. Rouwit werd op dat machinegeweervuur afgestuurd en het bleek ‘eigen vuur’ te zijn dat hen belemmerde. Ondanks de aanwezigheid van officieren daar reageerde Rouwit furieus: “Ik heb een paar grote vloeken gelaten en ze uitgescholden tot en met.” Bij terugkomst bleek zijn groep een stalen schuit gevonden te hebben en daarmee lukte het eindelijk de andere kant te bereiken. Met vier man naast elkaar en de anderen daarachter liepen ze vervolgens het op een haakse bocht eindigende weggetje af dat naar de Johannahoeve leidde. Rouwit vertelt: “Wij waren nog maar effetjes die hoek om en toen werden we beschoten. Wat bleek nou? De Duitsers zaten onderin en daar had je van die kleine luikjes en daardoor hadden ze ons al gezien. En dus hebben ze ons lekker aan zien komen en konden ze ons lekker neermaaien, bij wijze van spreken.” Verschillende Nederlanders raakten gewond en anderen sneuvelden. Rouwit vertelt verder: “Ik riep: ‘Dekken!’ Ja, dat was secondewerk natuurlijk.” Hoewel ze daarna allemaal gedekt lagen, bleven de Duitsers doorschieten. Van alles spatte de mannen van de groep van Rouwit in het gezicht door de kogelregen en er was geen doorkomen meer aan. Toen er dan toch een vuurpauze aanbrak, slaagden ze erin om een greppel te bereiken die hen aan het gevaar van de Duitse vuurwapens onttrok. Uiteindelijk zouden met behulp van pantserafweergeschut de Duitsers in de Johannahoeve alsnog uitgeschakeld worden.
Ockenburg
Hartering had zijn machinegeweren ondertussen teruggetrokken omdat anderen de positie van hem overnamen. Hij kreeg vervolgens van kolonel De Zwart van het regiment Jagers te verstaan dat ze mee moesten doen aan de aanval op vliegveld Ockenburg. Dit was een commandant van een ander regiment en Hartering ging opheldering vragen bij zijn eigen commandant. “Wat moet die vent nou? Gaat dat zo? We weten toch helemaal niets, dan gaan we toch niet met de hele sectie in het vuur zitten?” De commandant van Hartering wist ook niet wat hij tegen deze order moest doen, zodat ze het in de woorden van Hartering ‘toen maar hebben gedaan’. Op weg naar Ockenburg bleek dat er vanuit de richting Den Haag door de Nederlandse artillerie een beschieting werd uitgevoerd die ook de route van Hartering en zijn groep bestreek. Ze moesten erdoor om de hun aangewezen posities in te nemen. Hartering vertelt hoe dat ging. “Even kijken hoe lang het duurde en dan hup eroverheen en dan zaten we daar vooraan in de bosschages.” Waarmee ze, nadat ze de regelmaat van de inslagen hadden bepaald, zich ertussendoor waagden. Voor hen werden de Duitsers ernstig in het nauw gedreven door de beschietingen van vooral de Nederlandse artillerie en zij waren er de eerste getuigen van. Hartering vertelt hoe het verder ging toen de Duitsers onder deze druk het vliegveld moesten opgeven. “We hebben daar vrij veel krijgsgevangenen gemaakt. Overal lagen kapotte vliegtuigen, daar hebben wij ook Duitsers uitgehaald die zwaargewond waren.” Een geval van een Duitse soldaat die
ze vonden van wie de benen in allerlei onnatuurlijke houdingen lagen, staat Hartering nog levendig voor ogen. “Dat hou je niet voor mogelijk”, voegt hij eraan toe. “Dat kwam gewoon over je heen, je zag het voor je ogen gebeuren. Er waren enkele jongens bij van 19 jaar, naderhand heb ik wel meegemaakt dat die helemaal gek werden.”
Delft
Voor Rouwit was het ondertussen na die daguren van de 10e mei wat rustiger geworden. Ze moesten zich naar Delft verplaatsen. Ze moesten zich voeden met wat zich aandiende en met de hulp van een boer die zijn melk toch niet kwijt kon en door hier en daar een kippenhok leeg te halen en een bakkerij af te struinen of daar ‘nog wat te bikken viel’, lukte dat wel. Over de wijnkelder in een zeker herenhuis vertelt hij: “Ja, ik heb er niet aangezeten, maar die hebben ze wel geplunderd.” Toen ze via de Rijksweg 13 vanuit Delft op de daaropvolgende dag naar het zuiden moesten, werd hen meegedeeld dat de route al gezuiverd was van de vijand. Ze kwamen van een koude kermis thuis, want opnieuw liep de hele colonne recht in het vuur van een verborgen zittende groep Duitsers. “We waren nog maar 50 meter op die secundaire weg en toen werden we volop beschoten. Van alle kanten, ook met lichtspoor. Nou, dat is wel angstig hoor. Dus ik zeg weer: ‘Dekken!’ Een vent naast me ging ook mee en zo lagen we met zijn tweeën achter een dijkje. Ik zei: ‘Zo kunnen ze ons niet zo makkelijk raken.’ Maar ze bleven maar schieten. En toen kwam even naderhand die hele horde, want het waren weet ik niet hoeveel mensen die de weg op gegaan waren, hard terug hollen als dolle koeien die op hol slaan. Ik denk: nou, wat is dat nou joh? En toen waren ze voorbij. En toen zei die maat: ‘Ik ga ook weg’. Ik dacht: ja, ik blijf hier niet alleen en toen ben ik ook teruggegaan.”
Oordeel
Het was nog niet afgelopen voor Rouwit. Op de laatste dag van de strijd in mei 1940 in de vesting Holland raakte hij ook betrokken bij de acties bij de molen van Overschie en dat zou hem bijna noodlottig worden. Bij Overschie bevond zich nog een grote groep Duitse luchtlandingstroepen die probeerde vol te houden tot ze ontzet was door hun opdringende grondtroepen, die toen al bij Rotterdam stonden. Rouwit vertelt hoe hij met een groep van ‘een man of vijf’ de weg in de gaten moest houden, terwijl een andere groep op de molen bij Overschie afging. “Daar waren huizen en ik zag een raam bewegen, nog eens kijken en opeens ontplofte er een granaat.” Rouwit weet nog steeds niet waar die granaat vandaan kwam en of het eigen vuur was van de Nederlandse artillerie. Bij de actie bij de molen vielen doden en gewonden “Ik was ook gewond”, vertelt Rouwit. Hij werd door verschillende granaatscherven geraakt en werd ijlings naar een verbandpost gebracht. Hartering was die 14e mei ondertussen ook in de buurt aangekomen. Zijn eenheid was naar het dorpje Zweth gedirieerd even ten noorden van Overschie. Zij kwamen daar onder vuur te liggen van Duitse vliegtuigen en vervolgens werd voor hun ogen het oordeel over Rotterdam voltrokken en zagen zij de stad in vuur en vlam gezet worden door de Duitse luchtmacht. Een gebeurtenis in de woorden van de nu 100-jarige ‘om nooit te vergeten’.
Granaatscherf
Alhoewel de strijd nu voor hen afgelopen was, zouden beide mannen nog een aantal ellendige jaren voor de boeg hebben. Dwangarbeid, ontsnapping en arrestatie, krijgsgevangenschap, gevaar van bombardementen: alles zouden ze nog meemaken, maar deze meidagen van 1940 zijn beiden hun hele leven bijgebleven. Voor Rouwit lag de herinnering letterlijk wat pijnlijker. Hoewel hij in eerste instantie volkomen leek te zijn genezen van zijn verwondingen, werd hij zo nu en dan getroffen door extreme pijnen die hem soms belemmerden om ook maar overeind te komen. Bij een controle in 1974, omdat hij zo’n last had van blaasontstekingen, bleek er nog een granaatscherf in zijn rug te zitten. De granaatscherf had verschillende zenuwen bekneld, wat de verklaring was voor de verlammende pijnen waar hij onder leed. De granaatscherf werd na 34 jaar verwijderd. Rouwit bewaart de scherf nog steeds.