Vliegdemonstraties
Op 17 februari 1922 verzocht de de heer Vink, wonende aan Markt 39 te Gouda en aviateur van de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming (ERLO), in een brief aan de gemeente Loosduinen een vergunning te verlenen voor het houden van vliegdemontstraties op 16, 17, 22 en 23 april 1922. De vliegdemonstraties moesten plaats vinden op Ockenburg in de gemeente Loosduinen. De burgemeester van Loosduinen reageerde op 21 februari 1922 schriftelijk dat hij geen termen aanwezig achtte om medewerking te verlenen voor de (zondagen) 16 en 23 april. Tevens merkte de burgemeester in zijn schrijven op dat reeds alleen het feit dat bij het plaatsvinden van de vliegdemonstraties de politie moordend veel werk zou krijgen, dat hij geen medewerking kon verlenen voor de zondag. Het verzoek kon nog wel in overweging worden genomen indien de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming de demonstraties op niet-zondagen zou houden en eventueel op andere data dan door de ondermening waren opgegeven. Ook moesten de voorwaarden worden bekeken nadat de burgemeester het verzoek had voorgelegd bij de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL).
Op 6 april 1922 werd de vakafdeling voor aviatiek van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart door de burgemeester van Loosduinen schriftelijk op de hoogte gesteld om later van hen de voorwaarden te vernemen. Ondanks dat de burgemeester bereid was om de aanvraag goed te keuren, kwam er vanuit de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming geen antwoord op de vraag over de grootte alsmede de ligging van het vliegterrein. Op 7 april 1922 werd door de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming schriftelijk gereageerd. Als eerste liet de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming weten dat zij de zondagen konden laten vallen, maar dat zou wel graag op zaterdag 15, maandag 17 tot en met 22 april als vliegdagen wilden hebben. Op de vraag over de grootte van het vliegterrein werd aangegeven dat
deze 300 meter lang en 100 meter was, liggende tegen de duinen aan met ongeveer 200 meter als een afrastering voor het publiek. Volgens de plattegrond moest het vliegterrein achter de Wijndaelerswoning aan de Kijkduinsestraat komen, op een gedeelte van sectie H nummer 230 in de gemeente Loosduinen. Op een tweede plattegrond waren, naast het vliegterrein, ook diverse objecten aangegeven zoals een watertoren, de telefoniedraden, een fabriek en een woonhuis. De burgemeester van Loosduinen vroeg in een brief van 8 april 1922, aan de Onderafdeling der Vakafdeling voor Aviatiek der Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (gevestigd in Den Haag) of een terrein van slechts 300 meter lengte en 100 meter breedt wel groot genoeg was, Bij de burgemeester van Loosduinen stonden namelijk andere en veel grotere afmetingen voor de geest. Ook stelde hij de vraag of het terrein gevaarloos was, omdat er veel konijnenholen in moesten zijn. Als laatste werd gevraagd of de aanvrager ervaren en ernstig te nemen was. In een schriftelijke reactie liet de secretaris van de Vakafdeling voor Aviatiek der Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart aan de burgemeester van Loosduinen weten dat een terrein van 300 bij 100 meter, begrensd door duinterrein, niet geschikt mocht worden geacht voor het houden van passagiersvluchten. Wilde de heer Vink op dat terrein demonstratievluchten houden zonder betalende passagiers, dan kon hij dat eigen visier doen. Ook gaf de secretaris aan dat hij de heer Vink te weinig kende om over vliegcapaciteit te kunnen beslissen, al wist hij wel dat zijn vroegere demonstraties niet bepaald successen waren. Zijn machine(s) kende hij niet en het feit dat hij zijn toestel(len) niet had laten keuren door de Vakafdeling boezemde hem in deze geen vertrouwen in. Daar bovendien in het algemeen dergelijke vliegvertoningen de luchtvaart meer schade goed deden, adviseerde de secretaris om het verzoek van de heer Vink af te wijzen.
Op 11 april 1922 liet de burgemeester in een schriftelijke reactie aan de heer Vink weten dat de wijze waarop hij de in februari 1922 in uitzicht gestelde vliegdemonstraties voorbereidde, hem tot dusverre niet de indruk gaf dat hier ernstig werk stond te worden geleverd. De heer Vink werd verzocht om een terreinschets te zenden aan de Commandant der Luchtvaartafdeling te Soesterberg. Deze schets moest vooral ook de hoge punten in omgeving zoals bomen, de ligging, de afmetingen, de omgevingen de inrichting van het terrein als mede de gesteldheid van het terrein inhouden. De heer Vink werd verzocht om een exemplaar van deze schets aan de burgemeester te zenden en hem te informeren over de exacte ligging ten opzichte van andere terreinen. Ook werd gevraagd of het niet praktischer was de zaak uit te stellen tot de Pinksterweek, maandag 5 juni en de volgende dagen. Het Ministerie van Waterstaat liet in een brief van 11 april 1922 aan de burgemeester van Loosduinen weten dat de Commandant van de Luchtvaartafdeling te Soesterberg werd uitgenodigd de gevraagde voorlichting te geven. De burgemeester werd verzocht zo spoedig mogelijk een duidelijke schets van het voor het houden van luchtvaartvertoning bestemde terrein rechtstreeks aan de commandant te zenden.
Enkele dagen later, op 15 april 1922, ontving de burgemeester van Loosduinen een brief met de mededeling dat het terrein, gelegen nabij en achter de boerderij Wijndaelerswoning, geschikt was beoordeeld als een vliegterrein voor makke LVG-vliegtuigen en Albatros-vliegtuigen behoudens enkele, nog te verrichten kleine werkzaamheden zoals het dichten van kuilen en wagensporen. Uiteindelijk werd door de burgemeester van Loosduinen de gevraagde vergunning voor het houden van vliegdemonstraties op maandag 17 april en op de volgende dagen tot en met zaterdag 22 april 1922. De gevraagde vergunning werd verleend onder een aantal voorwaarden. Zo mocht boven de bebouwde kom van de gemeente niet gevlogen worden, tenzij op zodanige hoogte dat het steeds mogelijk was om met gestopte motor in een glijvlucht in glijvlucht buiten de bebouwde kom te landen, er mocht boven personen of gebouwen niet zo laag worden gevlogen dat voor die personen of gebouwen gevaar ontstond, er mocht niet gevlogen worden binnen een afstand van 100 meter van openbare werken, er mochten tijdens de vlucht geen voorwerpen of stoffen uit de vliegtuigen geworpen worden of daaruit losgelaten worden die bij het neerkomen gevaar konden opleveren en parachutesprongen mochten niet zodanige wijze worden uitgevoerd, dat zij gevaar opleverden voor het publiek of dat de kans ontstond dat de parachutist te land zou komen binnen de bebouwde kom van een gemeente.
De vliegdemonstraties werden in verschillende bladen aangekondigd, maar vonden uiteindelijk niet plaats. Zo verschijnt in de Haagsche Courant van 15 april 1922 een artikel dat de vliegdemonstraties op het landgoed Ockenburg niet doorgingen, daar de Ockenburg-commissie haar medewerking niet wenste te verlenen. Inmiddels had de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming zich al verzekerd voor het uitvoeren van vliegdemonstraties, namelijk in de naast gelegen gemeente Den Haag. De directie van de Nederlandse Automobieltenstoonstelling Scheveningen had voor haar tentoonstelling, gehouden van 6 tot 22 mei 1922, de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming aangetrokken, die met 5 vliegtuigen iedere middag vliegdemonstraties zou houden en passagiersvluchten zou organiseren.
Voor de eerste week was door de Genie een automobiel-zoeklichtinstallatie beschikbaar gesteld, zodat ook bij gunstig weer in de avond gevlogen kon worden, waarbij het vliegtuig dan door de zoeklichten fel zou worden verlicht. Helaas verliep een vliegdemonstratie tijdens de Automobieltentoonstelling niet geheel vlekkeloos. Op 13 mei 1922 maakte een vliegtuig van de Eerste Rotterdamsche Luchtvaart Onderneming enkele passagiersvluchten boven het strand van Scheveningen. Bij de laatste bocht kwam het vliegtuig om 15:45 bij het landen tegen een strandpaal terecht, met als gevolg dat het vliegtuig op de kop kwam te staan met de schroef in het zand. Het vliegtuig was vrij ernstig beschadigd, de vleugels en de schroef waren gedeeltelijk vernield. De piloot en de passagier kwamen met de schrik vrij. Geruchten dat de passagier, de heer J. Bosma, was overleden waren onjuist.