Proefblus-waterreservoir
Medio 1954 bestond er in het kader van de Bescherming Bevolking (BB) de behoefte aan het bouwen van een proefblus-waterreservoir waar ook enkele zware detonaties konden worden uitgevoerd. Het eerste plan was de aanleg van een reservoir, met een inhoud van 200 kubieke meter, op het militair terrein van de Waalsdorpervlakte om daar in de gelegenheid te zijn de waterhoudendheid van het "luchtbeton" na te gaan indien op bepaalde afstanden ontploffingen werden teweeg gebracht, die overeenstemden met de uitwerking van een krachtige bom. De Inspectie voor het Brandweerwezen van de afdeling Brandweer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken had voor de aanleg van een proefblusvijver overleg met de Luchtmacht en later met de Directeur Gemeentewerken van Den Haag om zo voor bovenstaand doel de medewerking van de gemeente in te roepen voor het beschikbaar stellen van een terrein. Tevens werd zo de wenselijkheid van de proefvijver naar voren gebracht om die zo enigzins mogelijk dienstbaar te maken aan respectievelijk uit te voeren in het raamwerk van het bluswatervoorzieningsplan voor de A-kring 's-Gravenhage, dat ingediend was bij het Rapport van de Commandant Brandweer van 's-Gravenhage. In de bespreking van 25 juni 1954 bleek dat de gronden op de Waalsdorpervlakte niet onder de gemeente Den Haag vielen waardoor directeur Gemeentewerken van Den Haag in dit opzicht ook geen enkele toezegging kon doen. Hij beloofde daarna op een korte termijn nader bericht te zullen zenden waar eventueel grond beschikbaar kon worden gesteld en in hoeverre door Gemeentewerken indirecht hulp kon worden verleend bij het maken van de proefblusvijver.
In een brief van 24 september 1954 verleende de NV Bouwgrond Mij Ockenburg aan de afdeling Bureau Brandweerwezen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken toestemming voor het graven van een tijdelijke brandput met afmetingen op het maaiveld van ongeveer 17 bij 8 meter en tot het nemen van proeven met inwendige bekleding van deze put met waterkerend materiaal en ook tot het nemen van proeven voor het onderzoeken van de bestendigheid van deze bekleding tegen door middel van trotyl, met de medewerking van de Genie, veroorzaakte trillingen. Hieraan waren een aantal voorwaarden verbonden: de vergunning was geldig tot 1 oktober 1955, na deze datum moesten de door de ontploffingen veroorzaakte kraters en de brandput door de afdeling Bureau Brandweerwezen weer zou worden gedicht, dat het terrein tegen verstuiven werd gevrijwaard, de NV Ockenburg niet aansprakelijk kon worden gesteld door derden en dat een vergoeding van 25 gulden moest worden betaald als een vergoeding voor het gebruik van de grond. Tegen het eind van 1954 werd begonnen met de aanleg van de vijver voor het brandbluswater waarbij uiteindelijk op Ockenburg een tweetal gegraven waterreservoirs als proefmodel waren aangelegd; de aangewezen plaats hiervoor was ten westen van het Sportpark Ockenburg. Een reservoir had luchtbeton wanden en bodem (met een dikte van ongeveer 5 centimer en met een wapening van kippengaas) terwijl bij het tweede reservoir de wanden en de bodem bedekt waren met een 8 centimer dikke laag asfaltemulsie. Indien de reservoirwanden bestand zouden zijn tegen grondtrillingen van een 500 lb bom op een 30 meter afstand, lag in het de bedoeling dergelijke reservoirs aan te leggen in industriecentra waar onvoldoende water voor blussingsdoeleinden aanwezig was.
Bomproeven
Op 28 april 1955 werd op Ockenburg een zware springlading tot ontploffing gebracht, teneinde te kunnen vaststellen hoe de wanden van de aangemaakte proefblusvijver zich zouden gedragen onder de inwerking van heftige grondtrillingen, zoals die in oorlogstijd tijdens bombardementen konden worden verwacht. Deze proef betrof het laten springen van een lading van 100 kilogram trotyl op 30 meter afstand van twee ingegraven waterreservoirs. De proef wees uit dat wanden van de reservoirs bestand waren tegen grondtrillingen, veroorzaakt dus door een ontploffing van 100 kilogram springstof op 30 meter afstand, zodat beide typen voor het beoogde doel beschikbaar waren. Na de explosie werd verkregen: een krater met middellijn van 11,50 meter, een blijvende diepte van respectievelijk 1,50 meter (plaatslading) en 1,80 meter, een kraterwand van 40 centimeter hoogte, geen scheuren in de wanden van de reservoirs waarbij deze resultaten vrij goed overeenkwamen met de verwachtte uitkomsten. Om na te gaan wat het resultaat zou zijn als een lading van 100 kilogram op kortere afstand tot explosie werd gebracht, zou de proef weer herhaald gaan worden op 15 meter afstand van de reservoirs en op een diepte (hartlading) van 3,75 meter. Deze diepte kwam overeen met een indringing van een 500 lb bom bij een vlieghoogte van 20000 ft, een vliegsnelheid van 250M PH en een buisvertraging van 0,025.
Op 8 juni 1955 werd de volgende proef op Ockenburg gehouden en ging om het laten springen van een lading van 100 kilogram trotyl op 15 meter afstand van de 2 ingegraven waterreservoirs. Door omstandigheden kon de diepte van de lading niet worden aangehouden, zoals vermeld in de conclusie van de op 28 april 1955 gehouden bomproef. Tijdens plaatsing werd namelijk de springlading door het toevloeiende drijfzand een weinig opgeheven, met als gevolg dat het hart van de springlading op 3,50 meter instede van 3,75 meter beneden het maaiveld kwam te liggen. Ook werd het niet nodig geoordeeld de resultaten op te nemen ten aanzien van het reservoir met de asfaltemulsie beklede wanden en bodem, daar door de aanwezigheid van scheuren in de wanden en de bodem het reservoir dus dermate lek was, dat daartoe nagenoeg geen water stond. Verkregen werd na de explosie: een grote krater met een middellijn van 11,20 meter, een blijvende diepte van respectievelijk 1 meter (in het midden) en 1,70 meter en een kraterwand van 65 centimeter hoogte.
Na deze proeven werd vervolgens een verslag van 3 pagina's opgesteld over het aangelegde open proefbluswaterreservoir op het terrein van Ockenburg. In het verslag waren de resultaten en conclusies van de bomproeven vermeld waaronder ook de uitwerking op het reservoir; de conclusies konden in ieder geval als volledig worden onderschreven. De gunstige uitslag van de laatste ontploffing was voor velen een verrassing. Een volgende proef moest nog uitwijzen op welke afstand de wanden van het reservoir dusdanig zouden worden aangetast, dat het reservoir korte tijd na de bominslag niet meer als zodanig was te gebruiken. Het is niet bekend wanneer de proefblus-waterreservoirs zijn gesloopt.