Roofoverval op postagentschap
Op vrijdag 18 augustus 1944 werd om 14:40 door de politie gemeld dat een overval plaats had gevonden op het postagentschap "Meer en Bosch". Dit postagentschap was gevestigd in de drogistwinkel aan de Laan van Meerdervoort 1362. De aangever van dit incident was Franciscus Hubertus Antonius Helmer, wonende aan de Goudenregenstraat 103 in Den Haag. Hij werd door een tweetal personen, die gewapend waren met vuistvuurwapens, in bedwang gehouden en gedwongen tot het afgeven van het kasgeld, zijnde 722,50 gulden. De beide mannen verdwenen met het geld op de fiets richting de stad. Het signalement van de eerste dader was: ongeveer 22 jaar, 1.70 a 1.75 meter lang, blond haar, achterovergekamd, flink postuur, lichte regenjas (Egyptisch linnen) en het signalement van de tweede dader was: 28 a 30 jaar, 1.80 meter lang, lichtblond achterovergekamd haar, flink postuur, lichte regenjas (Egyptisch linnen). De beide mannen waren in het bezit van een vuistvuurwapen, vermoedelijk een Browning van het kaliber 6.35 mm.
Na de overval werd om 17:10 een telexbericht verzonden met het bericht dat eerder die dag om 14:40 op het hulppostagentschap aan de Laan van Meerdervoort 1362 een overval plaats had gevonden, onder bedreiging met pistolen door 2 onbekende mannen waarbij 200 gulden werd meegenomen en dat door de recherche een nader onderzoek werd ingesteld. Om 18:10 werd nog een telex verzonden met het bericht dat om 14:40 een overval plaats vond in het postagentschap "Meer en Bosch" aan de Laan van Meerdervoort 1362 in Den Haag, dat F.H.A. Helmer als dienstdoende ambtenaar door een tweetal personen met vuistvuurwapens in bedwang werd gehouden en gedwongen werd tot afgifte van het kasgeld en dat de beide overvallers daarop met het geld op de fiets richting de stad verdwenen. Het telexbericht meldde ook het signalement van deze daders: de eerste dader was ongeveer 22 jaar, 1.70 a 1.75 meter lang, blond haar met scheiding links, tenger postuur en was gekleed in een grijs colbertkostuum. De tweede dader was ongeveer 28 a 30 jaar, ongeveer 1.80 meter lang, lichtblond achterovergekamd haar, flink postuur en droeg een lichte regenjas (van Egyptisch linnen). In hetzelfde telexbericht werd ook vermeld dat de beide mannen in het bezit waren van een vuistvuurwapen, vermoedelijk een Browning van het kaliber 6.35 mm. Als laatste werd in het telexbericht vermeld dat de Commissaris van de Staatsrecherche in Den Haag, Chef van Commissariaat RO 2 in Den Haag verzocht tot de opsporing, aanhouding en voorgeleiding van de 2 daders, alsmede de inbeslagneming van al het ontvreemde geld. Ook was er een verzoek tot opname in het Nederlandsch Algemeen Politieblad. Om 19:15 volgde het derde en laatste telexbericht, waarin werd vermeld dat in aansluiting op het telexbericht nr 3437 nog gemeld werd dat het bedrag, dat uit de kas werd vermist, 722,50 gulden was. Ook werd het signalement van de 2 daders vermeld met ook het verzoek tot de opsporing, aanhouding en voorgeleiding van de daders, alsmede de inbeslagneming van het ontvreemde geld.
Verhoren
Naar aanleiding van de overval werd Helmer door een rechercheur van de Staatspolitie en tevens onbezoldigd veldwachter verhoord. Hij verklaarde dat in het perceel Laan van Meerdervoort 1362 een drogisterij was gevestigd van de heer J.J. Smaal, die op hetzelfde adres woonachtig was, en dat deze zaak ook een postagentschap had. In een hoek van zijn zaak was een klein kantoortje afgerasterd, dat ook van een loket was voorzien om zo het publiek te woord te staan. De heer Smaal die depothouder was, was afwezig om boodschappen te doen en had Helmer verzocht de zaken even voor hem waar te nemen, omdat hij ook als een postambtenaar beedigd was. Op de dag van de overval bevond Helmer zich om 14:40 geheel alleen in de zaak en zat in het kantoortje een aantal postzaken af te handelen, toen er 2 mannen binnen kwamen en zich voor zijn loket vervoegden. Plotseling haalden zij onder hun jas een revolver tevoorschijn, waarna zij Helmer sommeerden zijn handen op te steken en de geldwaardige papieren af te geven. Helmer stak daarop de geldbak naar hen toe. Een van de mannen pakte daarop de bankbiljetten van 10, 20 en 25 gulden en stak deze in zijn zak. Het kleine geld lieten zij echter in de geldbak achter, waarna de mannen weer vertrokken. De mannen hadden de winkeldeur bij hun binnenkomst aan de binnenzijde op slot gedraaid, omdat de sleutel in het slot stak. Direct nadat deze mannen, die op de fiets waren en richting de stad reden, waren vertrokken begaf Helmer zich naar een naastgelegen winkel en maakte alarm. Hij verklaarde ook dat de mannen een geldbedrag van 722,50 gulden hadden meegenomen. Dit geld was eigendom van de posterijen. Het signalement van de beide mannen beschreef hij als volgt: de eerste dader was ongeveer 22 jaar, ongeveer 1.70 a 1.75 meter lang, blond haar in een scheiding gekamd, tenger postuur, bleek gelaatskleur en was gekleed in een lichte regenjas van Egyptisch linnen. De tweede dader was 28 a 30 jaar, flink postuur, ongeveer 1.80 meter lang, lichtblond achterover gekamd haar en was ook gekleed in een lichte regenjas van Egyptisch linnen. Helmer gaf aan dat hij beide mannen bij wederzien kon herkennen. Het wapen dat zij bij zich hadden was een klein model "Browning", vermoedelijk van het kaliber 6.35 mm.
Op zaterdag 19 augustus 1944 werd er door de directeur van het Staatsbedrijf der PTT, Postkantoor te 's-Gravenhage een brief naar de hoofddirecteur van het Hoofdbestuur PTT verstuurd. In de brief schreef de directeur dat hij in de middag van vrijdag 18 augustus 1944 per telefoon werd gewaarschuwd, dat er een overval had plaats gevonden op het postagentschap "Meer en Bosch". De heer Ten Bokkel, werkzaam als adjunct-directeur, die zich direct naar de plaats van deze overval begaf werd het volgende medegedeeld: Om circa 14:40 kwamen 2 jongelui blootshoofd en niet ook vermomd het postagentschap binnen, terwijl de helper van de postagent alleen aanwezig was en ook geen publiek zich in de zaak bevond. De laatstbinnengekomene deed de deur achter zich op slot, beiden trokken hun revolver, bevolen de handen op te steken en de gelden af te geven. De helper toonde alleen maar het geld in de bak van de geldtrommel, terwijl het grote bankpapier was opgeborgen in een lade onder het loket en op deze wijze gered werd. De 2 overvallers pakten zelf het geld, bestaande uit klein bankpapier en zilverbons. Het was de helper opgevallen dat deze 2 overvallers ook erg nerveus waren. Een en ander speelde zich af in een paar minuten, waarna de overvallers op de fiets, buiten tegen de ramen gezet, al weer vertrokken. De politie werd direct gealarmeerd, die snel daarna bij het postagentschap verscheen om proces-verbaal op te maken. Ten slotte kwamen er 2 leden van de Duitse Feldgendarmerie om ook de nodige inlichtingen in te winnen. Ten Bokkel had met de postagent de kassen opgemaakt, waarna bleek dat een bedrag van 722,50 gulden werd vermist. Omdat geen klein geld was meegenomen, moest een bedrag van 722,50 gulden door de overvallers ontvreemd zijn. Het tekort was onder de aanhaling van datum en nummer van de brief voorlopig onder de "Verstrekte voorschotten" opgenomen. Op vrijdag 1 september 1944 werd wederom door de directeur van het Hoofdbestuur PTT een brief over deze overval verstuurd, ditmaal naar de President Dr. Linnemeyer, Beauftragter fur das Post- und Fernmeldewesen in Arhem, als vervolg op een telefoongesprek.
Na deze overval vonden er nog overvallen plaats op een zestal andere postagentschappen in Den Haag en in Voorburg, namelijk aan de Zuid-Oost Buitensingel, Agathastraat, Irisplein, Hyacinthweg, Van Duivenvoordelaan en Zuiderparklaan. Bij de overval op het postkantoor aan de Zuid-Oost Buitensingel werd de 61-jarige beheerder, die zich verzette, doodgeschoten.