Vondst granaattrechter
Op woensdag 9 juli 1941 rond 11:00 uur werd er door Corrie van der Made, tuinder van beroep en wonende aan de Hoefbladlaan 101 in Den Haag, medegedeeld dat op zijn tuin aan de Ockenburghstraat door hem een gat in de grond was aangetroffen. Dit gat was in de avonduren van dinsdag 8 juli 1941 nog niet aanwezig. De veldwachter Riemvis constateerde ter plaatse dat dit bedoelde gat ongeveer 100 meter westelijk van het perceel Ockenburghstraat 14 en ongeveer 50 meter noordelijk van het perceel Wilhelminastraat 221 lag. Het gat was trechtervormig en had een middellijn van ongeveer 0,75 meter en was ongeveer 1 meter diep. Naar zijn mening bevond zich hier een ongesprongen projectiel van luchtdoelgeschut in dit gat, daar in deze omgeving geen scherven werden aangetroffen. Bij het gat werd uit voorzorg een bord geplaatst met het opschrift "Levensgevaar, ongesprongen projectiel", terwijl een politiepost was geplaatst bij de ingang van de tuin aan de Ockenburghstraat. Bij het eventueel springen van dit projectiel liepen naar zijn inziens de bewoners in de Ockenburghstraat en de Wilhelminastraat geen gevaar. Bewoners waren aangeraden de ramen open te zetten, om mogelijk breken van ruiten te voorkomen.
Volgens een verklaring van de Kapitein-Ingenieur Bijlaard, die belast was met het onschadelijk maken van onder andere ongesprongen munitie en bommen, was het een ongesprongen projectiel en ook hoogstwaarschijnlijk een ongesprongen parachutelicht. De verwijdering hiervan zou zeer hoge kosten met zich meebrengen, waarom door de Kapitein-Ingenieur Bijlaard werd geadviseerd het projectiel te laten zitten, mede in verband met het zeer geringe gevaar dat aan de aanwezigheid van een ongesprongen parachutelicht was verbonden. De veiligheidsmaatregelen waren volgens Bijlaard niet meer noodzakelijk. De door de veldwachter Riemvis genomen veiligheidsmaatregelen werden daarop door hem ingetrokken en de bewoners van de Ockenburghstraat en de Wilhelminastraat werden ook ingelicht.
|