Landgoed Ockenburg

Moordaanslag

Op maandag 9 april 1945 werd om 08:00 uur door de wachtcommandant van de recherche gemeld dat in het perceel Kokosnootstraat 52 een man was neergeschoten. Al eerder die ochtend, rond 06:45, werd Adrianus Johannes Sassen, geboren op 8 augustus 1914 in Den Haag, werkzaam als expediteur en getrouwd met Hendrika Petronella van der Meer, door onbekenden voor zijn woning door middel van revolverschoten vermoord. Op het genoemde tijdstip werd er bij de woning voor Sassen gebeld, waarna hij het raampje van de voordeur opende. Een onbekende man vertelde hem dat er was ingebroken in zijn garage aan de Kepplerstraat 253 en verzocht Sassen mee te gaan. Sassen liep terug om zich te kleden en vertelde ook aan zijn vrouw: "Er staat een man beneden, die me vertelt dat er in de garage ingebroken is. Ik ken de man niet". Sassen nam zijn fiets op zijn schouder en daalde de portiektrap af. Maar niet veel later hoorde zijn vrouw 4 schoten, waarna haar man zwalkend weer naar boven kwam en in de slaapkamer neerviel. Op het hulpgeroep snelden de buren toe en de dokter Smit, wonende aan de Thorbeckelaan 192, constateerde zijn dood. Getuigen van deze moordaanslag waren echter niet bekend. Volgens de politie had Sassen voor de Wehrmacht gereden en de laatste periode voor zijn overlijden voor de voedselwinning. In de omgeving van de woning werden 2 fietsen in beslag genomen. Het stoffelijk overschot van Adrianus Johannes Sassen werd na deze moordaanslag in beslaggenomen, gewaarmerkt en verzegeld door middel van een label en een loodje. Op het label stond vermeld dat dit het stoffelijk overschot was van Adrianus Johannes Sassen, het in beslaggenomen was ten dienste van Justitie voor uit- en inwendige schouwing. Het stoffelijk overschot werd op maandag 9 april 1945 vanaf het perceel Kokosnootstraat 52 naar het Gemeenteziekenhuis Zuidwal vervoerd. Op dinsdag 10 april 1945 werd het stoffelijk overschot van Sassen overgedragen aan de patholoog anatomist Robert Roland Rochat voor de bovenstaande schouwing. Op zaterdag 14 april 1945 werd Adrianus Johannes Sassen op de R.K. Begraafplaats "St. Barbara" aan de Binckhorstlaan begraven.

Volgens het proces-verbaal van 10 april 1945 werd er, naar aanleiding van een op maandag 9 april 1945 aan de Inspectie IIa-I van de Staatsrecherche in Den Haag binnengekomen bericht, dat er rond 06:45 in het perceel Kokosnootstraat 52 een man doodgeschoten zou zijn, de Hoofd-Inspecteur van de Staatsrecherche naar de plaats van de moordaanslag gestuurd. Het perceel Kokosnootstraat 52 is een portiekwoning, gelegen op de eerste etage en werd bewoond door het echtpaar Sassen. In de slaapkamer van dit perceel vond hij op de vloer het stoffelijk overschot van Adrianus Johannes Sassen, van beroep vrachtrijder en als zodanig herkend door zijn broer Hermanus Petrus Sassen. Zijn broer was op dat moment 35 jaar en woonde aan de Kokosnootstraat 74. In het bedoelde perceel trof hij ook een opperwachtmeester aan, die hem vertelde dat Sassen op de portiektrap voor zijn woning door een of meerdere personen neergeschoten zou zijn. Door de politiefotograaf waren een aantal foto's van de ligging van het stoffelijk overschot gemaakt en ook een situatietekening van het perceel. Het onderzoek naar de daders had op dat moment echter geen gunstig resultaat. De dader of daders waren ook op de gebruikelijke wijze door de politie gesignaleerd. Op last van de Hoofd-Inspecteur van de Staatsrecherche, Chef Inspectie IIa-I werden de in beslag genomen patroonhulzen en de platgeslagen kogels voorlopig bewaard aan het bureau van bovengenoemde Inspectie.

Verklaring politie
De opperwachtmeester van politie en ook buitengewoon veldwachter van de gemeente Den Haag, Cornelis Johannes Visser verklaarde tegenover recherche dat hij op maandag 9 april rond 06:50 in zijn slaapkamer in bed lag, gelegen aan de achterzijde van zijn woning aan de Walnootstraat 93. Rond 06:50 hoorde hij enkele schoten vallen in de directe nabijheid van zijn woning en merkte hij nadat hij vanuit het raam van de slaapkamer keek, dat er in de achter zijn woning gelegen Kokosnootstraat iets gebeurd moest zijn. Nadat Visser zich omgekleed had en naar de Kokosnootstraat was gegaan, zag dat hij er enig publiek voor het perceel Kokosnootstraat 52 stond. Visser ging het perceel Kokosnootstraat 52 in en zag dat op de vloer van de achterkamer, in gebruik als slaapkamer, een man op de grond lag. De man, die al inmiddels was overleden, had een bloedende wond in de borst  en waarop een voorlopig verband was gelegd. Deze man bleek de bewoner van het perceel te zijn, Adrianus Johannes Sassen, 30 jaar oud en expediteur van beroep. Door de assistentie van de dokter Smit werd de dood geconstateerd. Door de echtgenote van de overleden Sassen en de buurman Hermanus Johannes Bernardus Steijn, wonende aan de Kokosnootstraat 50, werd aan Visser medegedeeld dat even daarvoor Sassen door een onbekende man uit zijn woning was gelokt, waarna Sassen door 2 onbekend gebleven personen met vuistvuurwapens was neergeschoten. Sassen had, hoewel hij gewond was, nog zijn woning kunnen binnenvluchten en viel daarna op grond, waar Visser hem vond. Johannes Bernardus Steijn gaf aan Visser 4 patroonhulzen, 1 geschoten patroon en 2 platgeslagen kogels. Deze waren door Steijn al even daarvoor in het portiek van het perceel Kokosnootstraat 52 aangetroffen, allemaal van 7 kaliber, 7,65 mm. Visser verklaarde verder dat hij zag dat er in een paneel van de keukenbinnendeur een kogelgat zat en in een in de keuken hangend kledingstuk ook een afgeschoten kogel zat. De voorwerpen werden ten behoeve van Justitie door Visser in beslag genomen. Ook nam hij nog een damesfiets en een herenfiets in beslag, die direct na deze moordaanslag onbeheerd tegen een tuinmuur naast het perceel Kokosnootstraat 80 stonden. Er bestond een vermoeden dat de fietsen door de daders op hun vlucht waren achtergelaten. Zowel de munitie als de 2 fietsen werden door Visser ter beschikking gesteld aan de Hoofd-Inspecteur van de Staatsrecherche, Chef Inspectie IIa-I. Door het inmiddels ter plaatse gearriveerde personeel van deze Inspectie werd het onderzoek overgenomen.

De inbeslaggenomen herenfiets was vermoedelijk van het merk "Nederlandsch Kroon", was zwart gelakt, aan het voorwiel geen banden, had geen lamp, een bagagedrager, een bel en een imitatie "Tenzij" zadel met een beige zadeldek. De inbeslaggenomen damesfiets was van het merk "Simplex", was zwart gelakt, het zadelmerk was "Favorite" met ook een zadeltasje, een lantaarn van het merk "Bosch" met een dynamo. De beide fietsen waren op de gebruikelijke wijze gesignaleerd. Omdat er op de herenfiets een weekabonnementskaart was bevestigd met het nummer "No 773", werd door de politie een onderzoek ingesteld naar de stalling "Algemene Rijwielbewaarplaats en Reclame Maatschappij van de Nederlandsche Spoorwegen". Daar bleek dat weekabonnementen niet geboekt werden en hierdoor was er niet na te gaan aan wie de weekabonnementskaart met het nummer "No 773" was uitgereikt.

Door de inspecteur 1e klasse van politie en ook onbezoldigd veldwachter van de gemeente Den Haag, Cornelis Martinus Sneep werd er op maandag 9 april 1945 een onderzoek ingesteld op de locatie van het misdrijf in het perceel Kokosnootstraat 52. Sneep verklaarde in zijn proces-verbaal dat het perceel een eerste etage woning was. Het stoffelijk overschot van Sassen lag de in de slaapkamer en was gelegen achter de voorkamer. Het stoffelijk overschot was geheel gekleed met laarzen, rijbroek, colbert en overjas. Bij de aankomst van Sneep op de locatie van het misdrijf was de houding van het stoffelijk overschot niet meer zoals het oorspronkelijk gelegen had. Een foto van de politie gaf echter aan hoe Sassen door de buren gevonden werd. In de rechterborst had Sassen een schotwond. De overjas liet aan de voorzijde een inschotopening en aan de achterzijde een uitschotopening zien. Sneep ontving van Visser de aangetroffen munitie, bestaande uit: 4 hulzen van het kaliber 7,65 en alle gemerkt "DWM 43 479A", 1 patroon van het kaliber 7,65 waarbij de huls gemerkt was zoals de andere hulzen, 1 kogel van het kaliber 7,65 met een koperen mantel met een loden kern en tenslotte nog 2 misvormde kogels met een koperen mantel en een loden kern.

Verhoren door Staatsrecherche
Op maandag 9 april 1945 werd Hendrika Petronalla van der Meer door een rechercheur van de Staatsrecherche in Den Haag als getuige verhoord. Zij verklaarde dat eerder die dag rond 06:30 aan hun woning werd aangebeld. Zij en haar man lagen nog in bed. Haar man liep naar de voordeur, opende het raampje en riep: "Wie is daar ?". Zij hoorde toen een mannenstem het antwoord geven: "Er is ingebroken in de garage", waarop haar man vroeg: "Hoe weet u dat dan, werd u gestuurd door mijn vader ?". Zij hoorde de man daarna zeggen: "Ik kwam er juist langs. Dat is toch uw vader Sassen uit de Kepplerstraat ? Heeft u een fiets ?". Haar man beantwoordde de vraag met "Ja" en "Ik ben zo weg". Hierop kwam haar man, nadat hij het raampje had gesloten, weer terug in de slaapkamer en ging zich aankleden. Hij zei tegen haar: "Er is hier een man, die zegt dat er bij mij in de garage in de Kepplerstraat is ingebroken. Ik ken die man niet". Nadat haar man zich aankleed had, nam hij zijn fiets op zijn schouder en verliet de woning. Direct daarop hoorde zij een geluid alsof er iemand bij de keel werd gegrepen en direct daarna hoorde zij 4 schoten. Even daarna kwam haar man hun woning weer in, hield zich overal aan vast, rochelde en viel languit in de slaapkamer op de grond. Zij begreep toen dat er iets ernstigs was gebeurd en begon ook luidkeels om hulp te roepen. Haar buren Hermanus Johannes Bernardus Steijn en Johannes Adrianus Johannes Alsemgeest kwam toen ter hulp. Dokter Smit, die inmiddels was gevraagd om te komen, concludeerde dat haar man al was overleden. Toen haar man naar boven kwam, nadat de schoten gevallen waren, keek zij vanuit haar woning op het portiek. Zij zag toen dat de fiets halverwege de portiektrap liggen, zodat zij vermoedde dat haar man op de portiektrap was beschoten. Zij kon van de daders geen signalement geven. Haar man had zover zij wist geen vijanden. Haar man reed met een vrachtauto voor de voedselvoorziening en hij was ook geen lid van een politieke partij. Motieven voor de moord waren haar ook onbekend. Zij zouden gaan verhuizen naar de Kepplerstraat 253, elders in Den Haag en boven de garage van haar man. De bewoner van dat perceel, genaamd Joppe en lid van de NSB, moest op last van het evacuatiebureau zijn woning gaan verlaten, omdat hij er sinds september 1944 niet meer in woonde. Zij was daar op zaterdag 7 april 1945 aanwezig, waarbij Joppe tegen haar klaagde omdat er zoveel tijdens zijn afwezigheid van zijn inboedel was gestolen. Hij voegde eraan toe: "Dat ze me bestolen hebben is niet zo erg, maar dat ik nu ook nog mijn huis uit moet is wel bar. Je moet tegenwoordig iemand vermoorden wil je een huis hebben". Zij kon geen andere aanwijzingen geven.

Vervolgens werd Pieter van Spronsen, 24 jaar oud, elektricien en wonende aan het Notenplein 22, verhoord. Hij verklaarde dat hij een vriend van Sassen was en wel is met hem naar het noorden reed om voedsel te halen. Hij ging bijna dagelijks met Sassen om. Voor zover hij wist had Sassen geen vijanden. Sassen was volgens hem een goede kerel, die veel mensen hielp die honger hadden en hij gaf dan ook te veel weg. Verder kon Van Spronsen geen aanwijzingen geven.

Vervolgens werd Petronella Johanna Alida Vermeulen verhoord. Zij was getrouwd met Stephanus Leonardus Hinfelaar en woonde aan de Kokosnootstraat 58. Zij verklaarde dat zij op maandag 9 april 1945 rond 06:50 in haar woning was en schoten hoorde. Zij ging naar buiten en zag een man die snel weg liep in de richting van de Okkernootstraat. Zij zag de man alleen op zijn rug. Zij schatte hem op 35 a 40 jaar en was gekleed in een blauwe regenjas. Hij was ongeveer 1.75 meter lang en hij had een donkere aktetas onder zijn rechterarm. Vermeulen wist niet meer en hoorde later dat Sassen neergeschoten was.

Vervolgens werd Susanna Emma Mallant verhoord. Zij was getrouwd met Petrus Jacobus Toussaint en woonde aan de Okkernootstraat 244. Zij verklaarde dat zij op maandag 9 april 1945 rond 06:45 in de Kokosnootstraat liep richting de Haagweg. Zij zag 2 fietsen tegen de zijgevel van het perceel Kokosnootstraat 80 staan, een damesfiets en een herenfiets. Verderop in deze straat zag zij 2 mannen lopen. Zij zag deze mannen alleen op hun rug. Een van de mannen was gekleed in een blauwe regenjas en de andere man in een bruine jekker. Een nader signalement kon zij echter niet geven. Toen zij op de hoek van de Haagweg met de Kokosnootstraat was, hoorde zij schoten maar durfde niet te gaan kijken.

Vervolgens werd Susanna Adriana Mieremet verhoord. Zij was kapster en woonde aan de Okkernootstraat 169. Zij verklaarde dat zij op maandag 9 april 1945 om 06:50 in de woning van haar ouders was. Zij hoorde schoten, keek op straat en zag 2 mannen snel weg lopen, komende uit de Kokosnootstraat, de hoek om links de Okkernootstraat in en gaande in de richting van de Walnootstraat. Een van deze 2 mannen was gekleed in een bruine lederen jas en was ongeveer 35 jaar oud. Van de andere man kon zij echter geen signalement geven en meer aanwijzingen kon zij niet geven. Ook haar moeder Geertruida van Buuren werd verhoord. Zij verklaarde dat zij op dezelfde dag om 06:45 op de hoek van de Okkernootstraat met de Kokosnootstraat 2 mannen zag staan. Zij waren ongeveer 45 jaar oud. Een van de mannen was gekleed in een bruinen lederen jas. De andere man, waarvan zij bijna geen notitie van had, had donkerbruin haar. De beide mannen droegen geen hoofddeksel. Een nader signalement kon zij echter niet geven.

Vervolgens werd Theodoor Meijer verhoord. Hij was kleermaker en woonde aan de Walnootstraat 91A. Hij verklaarde dat hij op maandag op 9 april 1945 rond 06:45 schoten en gillen hoorde. Hij keek vanuit zijn woning rechts de Walnootstraat in en zag dat er 3 mannen uit de Okkernootstraat kwamen. Zij liepen zeer snel de Walnootstraat in, gaande in de richting van de Appelstraat. Omdat hij de mannen uit het oog verloor kon hij geen signalement geven. Meijer vermoedde dat zij in de Walnootstraat een portiek waren opgegaan, want opeens zag hij hen niet meer.

Verhoren door Politieke Opsporingsdienst
Op maandag 20 augustus 1945 werd Hendrika Petronella van der Meer door een rechercheur van de Politieke Opsporingsdienst (POD) in Gouda verhoord. Zij verklaarde dat zij Herman Frans Joppe reeds 7 jaar kende en hem nooit anders kende als een lid van de NSB. Volgens haar droeg hij al die tijd een insigne van de NSB. Hij had in die tijd aan de Kepplerstraat 253 een garage en ook een woning gehuurd en haar man stalde daar zijn wagens. Van der Meer en Sassen hadden zowel voor als tijdens de oorlog nooit moeilijkheden met hem gehad, hoewel Sassen hem steeds in politieke gesprekken vast probeerde te zetten. Voor zover bij Van der Meer bekend was, had Joppe een leidinggevende functie bij de NSB en zij had hem ook in uniform gezien. Hij had haar in december 1943 verteld dat hij in Utrecht werkte, zoals hij zei bij de hoogste Duitse instantie. Op dinsdag 16 januari 1945 werd in hun garage ingebroken door Duitse militairen en werden een Harley-Davidson motorrijwiel, 7 wielen met ook de banden van hun Chevrolet vrachtwagen, 10 mud steenkolen, 5 mud aardappelen, 240 liter valvolineolie en verscheidene voedselpakketten uit Friesland ontvreemd. Joppe kwam haast nooit meer in Den Haag, omdat hij in Woerden woonde, maar toevallig was Joppe op die dag ook in de buurt van de Beeklaan gezien door een kennis van haar en haar moeder. Enkele weken daarvoor was er volgens haar ook al een Duitser bij haar man in de garage geweest, die om benzine vroeg. Haar man weigerde, waarop de Duitser direct naar een door man dichtgespijkerde deur, gecamoufleerd door een stapel hout, ging en het hout op zij gooide en haar man gelastte de deur te openen. Haar man deed dit en de Duitser eiste de daar verborgen motorrijwiel. Haar man weigerde dit en probeerde het toen op een akkoordje te gooien. De Duitser nam genoegen met 200 gulden en verdween daarna. Van deze schuilplaats waren alleen haar man, haar vader en Joppe op de hoogte, zodat zij vermoedde dat Joppe hier zeker de hand in had. Op vrijdag 6 april 1945 werd de woning van Joppe in beslaggenomen door het evacuatiebureau, omdat hij toen in Woerden woonde. Deze woning werd daarna aan Sassen en zijn vrouw toegewezen. Sassen was daarvoor naar Joppe gegaan en hij verklaarde dat hij hierin niet de hand had. Joppe zei toen, dat hem hem niet kon schelen en dat hij niet geloofde, dat Sassen hem aan het evacuatiebureau verraden had. In goede harmonie gingen zij uit elkaar en de volgende dag kon Van der Meer deze woning met haar moeder bekijken. Joppe was er toen ook bij met zijn broer, die daar ook woonde. Volgens haar was deze broer ook een NSB'er. Joppe zou toen gezegd hebben dat je wel iemand dood moest maken om een huis los te krijgen. Zij is daarop niet ingegaan en later zei hij dat hij geen tijd meer had, omdat hij naar Woerden terug moest. Hij was echter in de ochtend van zondag 8 april 1945 nog gezien in de Scheperstraat door haar vader en in de ochtend van maandag 9 april 1945 om 11:30 op de Laan van Meerdervoort door een zekere Zalm en diens compagnon Laurier. Op maandag 9 april 1945 werd om 06:30 bij hun aangebeld en toen haar man de deur opende, zag hij een voor hem onbekende man, die hem mededeelde dat er in de garage was ingebroken. Haar man kleedde zich om en ging om 07:10 de deur uit. Onmiddellijk daarop hoorde zij een schot en daarop nog 4 schoten. Haar man wankelde naar binnen en viel voor haar voeten dood neer. Het was haar niet bekend wie de daders waren. Om 09:00 uur reed een Duitse militaire auto hun woning voorbij, waarvan de inzittenden hun woning goed opnamen. Dit was gezien door een broer van haar man genaamd Johannes Antonius Sassen, wonende aan de Rhododendronstraat 139 en Pieter van Spronsen, wonende aan de Tramstraat 20. Zij vermoedde dat Joppe ook deze zaak in de hand had gehad, omdat bij haar bekend was dat hij haar man zowel de woning als de garage niet gunde. Hoewel hij een goede bekende van hun was, had zij hem na deze dag niet meer gezien en ook nooit meer iets van hem gehoord.

Vervolgens werd Hendricus van der Meer verhoord. Hij verklaarde dat hij Joppe reeds 9 jaar kende en in 1940 bleek hem, dat Joppe lid was van de NSB. Na de capitulatie van Nederland begon Joppe  dapper te worden zijn speldje te dragen en propaganda te maken. Op vrijdag 17 mei 1940 vond zijn zoon, Adam Pieter van der Meer, in de vuilnisbak van Joppe ledige enveloppen met het adres H.F. Joppe, Heerbanleider der NSB, Kepplerstraat 255 's-Gravenhage. Hij had ook vaak woorden met hem gehad over de politie en hij had hem ook in uniform gezien. Een broer van Joppe, Willem Joppe, had hem eens medegedeeld dat Joppe hooggeplaatste personen van de NSB, onder andere Rost van Tonningen en Van Geelkerken, bij zich thuis ontving. Meer kon hiet niet verklaren. Op vrijdag 10 augustus 1945 werd Herman Frans Joppe tijdens zijn verblijf in het gevangenkamp "Apollo" in Gouda verhoord. Hij was garagehouder en woonde aan de Kepplerstraat 257. Hij verklaarde vanaf 1938 tot eind 1942 lid geweest te zijn van de NSB. Zijn broer Willem Cornelis Joppe, wonende aan de Kepplerstraat 257, was ook lid van de NSB. Hij was in de septemberdagen van 1944 gevlucht met een door hem onbekende bestemming. Eind 1940 was zijn garagebedrijf door de Duitsers gevorderd voor herstelwerkzaamheden aan auto's en motoren. In 1943 sloot hij zijn zaak omdat hij niet langer voor de Duitsers wilde werken. Vanaf juli 1943 tot april 1944 was hij vijfmaal opgeroepen geweest voor tewerkstelling in Duitsland. Met medewerking van zijn huisarts had hij zich daarvan steeds onttrekken. Omdat hij bang was dat hij door de Duitsers gezocht werd, was hij op vrijdag 8 april 1944 met zijn gezin vertrokken naar de Zandwijksingel 2 in Woerden. De eerste 3 maanden was hij werkloos, waarna hij door bemiddeling van een Duitser als monteur tewerkgesteld was bij van Vliet's autobedrijf in Woerden. Begin januari 1945 was hij vandaar door de Duitsers overgeplaatst naar Van den Oudsten en Domburg in Woerden, waar tot de capitulatie werkzaam was aan herstelwerkzaamheden van Duitse auto's. Op dinsdag 22 mei 1945 werd door hij leden van de NBS in Woerden gearresteerd. Tijdens het verhoor verklaarde dat hij nooit een actief lid van de NSB geweest was en had weinig vergaderingen van deze beweging bijgewoond. Hij was ook geen lid geweest van de WA, Landwacht of enige andere nevenorganisatie. Hij had nooit vaste bijdragen gegeven of gelden gestort voor WHN of DRK. Hij had had ongeveer vijfmaal 2,50 gulden of 5 gulden gegeven voor Frontzorg, hetgeen bestemd was voor Nederlandse militairen die aan het Oostfront streden. Zij radiotoestel had hij mogen behouden op bewijs van lidmaatschap van NSB. Na  zijn vertrek uit Den Haag was het radiotoestel uit zijn woning gestolen. Hij had nooit onderduikers of houders van radiotoestellen verraden. In 1943 had hij bedankt als lid van de NSB, omdat hij zag dat hij door deze beweging bedrogen werd.

Eerder, op vrijdag 17 augustus 1945, werd Pieter Adam van der Meer verhoord. Hij was chauffeur en woonde aan de Hobbemastraat 87. Hij verklaarde dat Herman Frans Joppe bij hem goed bekend was. Hij wist dat Herman Frans Joppe geruime tijd lid was van de NSB. Voor de oorlog droeg hij een insigne van de NSB en op de rever van zijn jasje, waarna hij tijdens de Duitse bezetting de insigne aan de onderkant van de rever van zijn jas droeg. De reden hiervan was bij Van der Meer onbekend. Van der Meer vond in zijn garage brieven, die geadresseerd waren aan de Heerbanleider van de NSB, H.F. Joppe. Deze brieven werden door Van der Meer vernietigd. Joppe stond volgens hem als NSB' er niet ongunstig bekend. Ook werd Joppe er van verdacht van medeplichtigheid van de moord op Sassen. De ware toedracht van dit feit  was bij Van der Meer niet bekend. Deze zaak was destijds in behandeling gegeven bij de politie in Den Haag.

Verhoren door Centrale Recherche
Naar aanleiding van 2 proces-verbalen werd een nader onderzoek ingesteld en na bevrijding, op dinsdag 28 augustus 1945, werd Pieter Adam van der Meer verhoord. Hij verklaarde dat het juist was dat hij voor de Politieke Opsporingsdienst in Woerden tegen Herman Frans Joppe een verklaring had afgelegd over zijn gedragingen. Daarnaast had hij verteld dat Joppe verdacht was medeplichtigheid aan de moord op Sassen. Hij voegde hieraan toe dat Joppe huurder was de garage, die gevestigd was in het perceel Kepplerstraat 253. In deze garage stalde Sassen zijn auto. Sassen was getrouwd met de zus van Pieter Adam van der Meer, dus zijn zwager. Joppe woonde in het perceel Kepplerstraat 255. Ook stond in deze garage een motorrijwiel. In januari 1945 is in de garage een huiszoeking uitgevoerd door de Duitse politie en is de motorrijwiel weggehaald. Deze motorrijwiel was dusdanig opgeborgen dat dit voor onbekenden niet gevonden kon worden. Bij Joppe was dit echter bekend, dus vermoedelijk was dit verraden werk van hem geweest, zo verklaarde Van der Meer. In september was Joppe uit zijn woning verdwenen en bewoonde hij zijn woning niet meer. Om deze reden moest Joppe rond eind maart 1945 op last van het evacuatiebureau zijn woning verlaten en werd deze woning toegewezen aan Sassen. Joppe die dit nieuws vernam, was daarover zeer ontstemd en in april 1945 klaagde hij tegen de vrouw van Sassen over dit feit en dat er goederen van hem waren gestolen. Hij deed toen de uitdrukking dat hij het vreselijk vond dat hij zijn woning moest gaan verlaten vertelde onder andere: "Je moet tegenwoordig iemand vermoorden, wil je een huis hebben". Op de dag van de moord was ook Sassen ook hier gesignaleerd, zo vernam Van der Meer van zijn vader, die toch in Woerden woonde. Om die reden had hij de mededeling gedaan dat Joppe medeplichtig (althans vermoedelijk) was aan de moord op Sassen.

Op donderdag 30 augustus 1945 werd Hendricus van der Meer verhoord. Hij was koopman en woonde aan de Kepplerstraat 276. Bij het verhoor ging hij geheel akkoord met de voorgelezen verklaring van zijn zoon Pieter Adam van der Meer en verzocht deze alsdoor hem afgelegd te beschouwen. Hij voegde hieraan toe dat Joppe op maandag 9 april 1945, de dag van de moord op Sassen, was gezien door een zekere Laurier en Frans Zalm. Hij geloofde dat Joppe zelf niet de dader van de moord was, maar wel medeplichtig. Hij dacht dat Sassen op verzoek van Joppe door anderen vermoord was, uit wraak dat Joppe zijn woning moest verlaten ten behoeve van Sassen. Hij had geen nadere mededelingen geven die konden leiden tot opsporing van een of meerdere daders. Op donderdag 30 augustus 1945 werd ook Franciscus Johannes van der Zalm verhoord. Ook hij was koopman en woonde aan de Reinkenstraat 33. De personen Herman Frans Joppe en Adrianus Johannes Sassen waren hem uit zakenrelaties bekend. Hij wist dat beiden zaken deden en vrienden waren. Hij wist ook dat Sassen op maandag 9 april 1945 was doodgeschoten. Hij hoorde dit ook op dezelfde dag van zijn medewerker Laurier. Op dezelfde dag liep hij met Laurier in de Piet Heinstraat en ontmoette Joppe, in gezelschap van een onbekende man. Dit was rond 11:30. Hij hield Joppe staande en vroeg hem of hij ook van de moord had verhoord. Joppe ontkende dit en deed hoogst verbaasd. Hij vroeg aan Van der Zalm bijzonderheden over deze moord en Van der Zalm vertelde hem hoe en wanneer  Sassen was vermoord. Hierbij kreeg Van der Zalm, gezien de houding van Joppe, niet de indruk dat Joppe hier iets vanaf wist. Van der Zalm wist dat Joppe in Woerden woonde en op zijn vraag, wat hij in Den Haag deed, antwoordde Joppe dat hij een paar dagen in Den Haag moest zijn. Joppe antwoordde verder dat hij direct naar Woerden terug ging, omdat anders misschien op hem enige aandacht gevestigd zou worden. Van der Zalm kon geen nadere bijzonderheden verklaren. Op maandag 3 september 1945 werd Gerardus Franciscus Laurier verhoord. Ook hij was koopman en woonde aan de Daguerrestraat 135. Hij verklaarde hetzelfde te hebben gezien waargenomen uit de verklaring van Franciscus Johannes van der Zalm. Hij ging volledig akkoord met de voorgelezen verklaring. Hij was volgens hem in gezelschap van Van der Zalm en had het daarin verklaarde gezien en gehoord. Laurier verzocht deze verklaring als door hem afgelegd te beschouwen.

Een dag later werd Herman Frans Joppe verhoord. Hij was automonteur, woonde eerst aan de Kepplerstraat 255 in Den Haag en daarna aan de Zandwijksingel 2 in Woerden. Op het moment van het verhoor was Joppe gedetineerd in het gevangenenkamp "Apollo" in Gouda. Joppe verklaarde nimmer met de politie of Justitie in aanraking te zijn geweest. Volgens zijn verklaring woonde hij tot 8 april 1944 aan de Kepplerstraat 255 in Den Haag. Hij woonde boven een garage waarvan hij de huurder was en waarin hij werkte. in deze garage werden auto's gestald, onder andere ook die van Sassen. Joppe kon hem inmiddels 7 a 8 jaar en deed wel zaken met hem. Hij was van hem een goede vriend, maar hij kwam vrij weinig bij hem thuis. Joppe wist dat Sassen met de auto's voor de Wehrmacht reed, daarna voor de voedselvoorziening reed. Zij waren op politiek terrein geen vrienden, maar hadden hierover nooit ruzie. Joppe ging in Woerden wonen, omdat hij niet meer voor de Wehrmacht wilde werken. Hij had toen zijn garage ontruimd, is naar Woerden vertrokken en dook daar enige tijd onder. Hij kwam daarna ongeveer 1 keer paar maand naar Den Haag voor een woningcontrole, waar zijn inboedel achtergebleven was en te kijken of zijn gereedschappen nog aanwezig waren. Als hij Den Haag was ontmoette hij Sassen geregeld, voor de afrekening van de huur. Op vrijdag 6 april 1945 ging Joppe weer naar Den Haag en bleef daar tot maandag 9 april 1945. Hij ging per fiets naar Den Haag. Hij had toen zijn bezit gecontroleerd en miste goederen, onder andere zijn radiotoestel en ook andere goederen. Joppe deed schriftelijke aangifte bij de politie. Op zondag 8 april 1945 sprak hij de vrouw van Sassen, die op zijn woning was toegewezen omdat hij deze moest verlaten. Zij wilde de woning zien. Joppe was zeer ontstemd dat zijn goederen waren gestolen. Joppe wist niet dat hij tegen de vrouw van Sassen de uitdrukking deed dat je wel iemand dood moest maken om een woning los te krijgen. Volgens Joppe was het misschien wel mogelijk dat hij zoiets had gezegd, maar hij kon zicht dit niet meer herinneren. Zij waren toen niet als kwade vrienden uitelkaar gegaan. Toen hij in Den Haag was sliep hij bij zijn schoonouders aan de Hoefkade 1598 en hij sliep daar ook in de nacht van zondag 8 april 1945 op maandag 9 april 1945. Joppe verklaarde dat hij in de ochtend van maandag 9 april 1945 rond 08:30 de woning verliet en naar het evacuatiebureau aan de Trompstraat ging voor een woningregeling. Hij verliet het evacuatiebureau rond 09:30 en ging weer terug naar zijn schoonouders. Volgens hem was dit mogelijk ook wel later geweest, maar hij wist alleen niet of hij om 11:30 in de Piet Heinstraat liep. Wat hij wel wist, was dat hij in deze straat met zijn broer liep en daar de heren Van der Zalm en Laurier ontmoette. Hij hoorde toen van Van der Zalm dat Sassen was doodgeschoten. Hij schrok hiervan en vroeg Van der Zalm naar bijzonderheden. Na dit gesprek zei Joppe tegen Van der Zalm dat hij onmiddellijk naar Woerden terugging, omdat anders op hem de aandacht gevestigd zou kunnen worden. Joppe had hierbij geen enkele bedoeling. Hij ontkende ook en wist ook niets af van de moord op Sassen. Joppe gaf aan ook niet medeplichtig te zijn en kon geen aanwijzing geven, die konden leiden tot opsporing van een of meerdere daders. Hij wist ook niet dat Sassen vijanden had en was hem niet vijandig gezind. Hij had er geen belang bij dat Sassen werd doodgeschoten. Ook had hij nooit aan de Duitsers verraden dat Sassen in de garage een motorrijwiel had staan. Wel wist Joppe dat de motorrijwiel met nog andere goederen in januari 1945 was weggehaald, maar was niet zijn werk. Joppe ontkende het hem ten laste gelegde feit. Hij was ook nooit in het bezit geweest van vuurwapens. Hij wist dat Sassen zich niet politiek ophield. Joppe gaf aan geen speciale vrienden te hebben en ontkende nogmaals iets te maken hebben gehad met de moord op Sassen.

Op donderdag 6 september 1945 werden Antonius Gerardus Offermans en Johanna Wilhelmina Bergman verhoord. Zij woonden aan de Hoefkade 1598. Joppe was hun schoonzoon en woonde sinds 1944 in Woerden, maar kwam meerdere malen in Den Haag. Hij sliep dan altijd in hun woning. In de nacht van zondag 8 april 1945 op maandag 9 april 1945 had hij ook bij hun geslapen. De vrouw van Offermans wist dit omdat haar man jarig was. Joppe bleef die dag tot ongeveer 9:30 - 10:00 thuis en ging daarna weer weg, vermoedelijk naar het evacuatiebureau. Hij kwam in de middag terug en vertelde toen dat hij had vernomen dat Sassen was doodgeschoten. Joppe vertrok nog op dezelfde dag naar Woerden en was donderdag voor deze dag in Den Haag gearriveerd. Offermans kon niet verder over het geval mededelen. Anna Eszter Poczi, getrouwd met Herman Frans Joppe en wonende aan de Hoefkade 1598, had niets toe te voegen aan de bovenstaande verklaringen. Ook werd Johannes Jacobus Joppe verhoord. Hij was fabrieksarbeider en woonde aan de Parallelweg 481. Hij verklaarde dat het juist was dat hij in april 1945 in gezelschap van zijn broer Herman was geweest en met hem in de Piet Heinstraat liep. Hij was samen met hem naar het evacuatiebureau geweest. In de Piet Heinstraat ontmoette Herman 2 mannen, die voor Johannes Jacobus onbekend waren, die Herman staande hielden en mededeelden dat Sassen was vermoord. Wat er besproken was wist hij hij niet, maar wel hoorde hij een opmerking alsof zijn broer Herman hiervan verdacht kon worden.

De verbalisant merkte hierbij op dat tot donderdag 6 september 1945 uit het ingestelde onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren waren gekomen, van waaruit kon blijken dat Herman Frans Joppe de dader of medeplichtig was aan de moord op Sassen.

Adrianus Johannes Sassen werd eerder tijdens de oorlog, op maandag 22 december 1943, in Rotterdam gearresteerd vanwege diefstal. Van maandag 22 december 1943 tot vrijdag 31 december 1943 zat hij in het Huis van Bewaring Rotterdam aan de Noordsingel voor de Sicherheitsdienst in bewaring. Op vrijdag 31 december 1943 werd hij naar Kamp Vught (KL Herzogenbusch) getransporteerd. Hij werd op donderdag 10 februari 1944 weer vrijgelaten. De vrouw van Adrianus Johannes Sassen overleed in 1946. Hendrika Petronella van der Meer werd in de ochtend van maandag 10 juni 1946 om 10:00 uur in haar woning aan de Pippelingstraat 89 in Den Haag als gevolg van een gasverstikking overleden aangetroffen. Zij had op een gasspaarbrander een emmer gezet waarin 2 kippen lagen, blijkbaar om deze in die nacht te laten gaar sudderen. De gummislang, tussen de gasbuis en de brander was slecht. Bij onderzoek bleek dat de slang aan de zijde van de gasbuis was gescheurd en ook daardoor van de buis was losgelaten. Het dochtertje die in een andere kamer sliep, was onwel geworden en werd opgenomen in het Kinderziekenhuis. Volgens de politie was er geen sprake van een misdrijf. De krant "Het Binnenhof" van dinsdag 11 juni 1944 schreef over het overlijden van de weduwe Hendrika Petronella van der Meer. Volgens deze krant was zij in de nacht van 9 op 10 juni door gasverstikking om het leven gekomen. Zij had 's avonds nog iets op het gas gezet, dat de hele nacht moest blijven sudderen. Door een scheur in de gasslang was het gas ontsnapt. Haar dochtertje van pas 1,5 jaar was overgebracht naar het Kinderziekenhuis. Hendrika Petronella van der Meer werd op zaterdag 14 juni 1946 op de R.K. Begraafplaats "St. Barbara" aan de Binckhorstlaan in het graf van haar man bijgezet.

This site was last modified on 22/11/2024 at 22:16. (c) Landgoed-Ockenburg 2010-2024