Roofoverval op postagentschap
Op dinsdag 8 augustus 1944 werd om 13:00 uur door de politie gemeld dat om 10:50 een overval was gepleegd op het postkantoor aan de Appelstraat 97, gelegen op ruim 4 kilometer ten noorden van het landgoed Ockenburg. Volgens de politie werd deze overval gepleegd door 4 a 5 mannen, gewapend met vuistvuurwapens. Zowel het dienstdoende personeel als het aanwezige publiek moesten hun handen omhoog houden en werden met vuistvuurwapens in bedwang gehouden. Er werd een geldbedrag van 11.843,45 gulden ontvreemd. De daders kwamen per fiets bij dit postkantoor aan. Bij het vertrek riep een van de daders: "De eerste 10 minuten niemand in- of uitlaten, anders speel je met je leven. De onderduikers zullen je er dankbaar voor zijn".
Na de overval werd om 11:30 het eerste telexbericht verzonden met het bericht dat eerder die dag om 10:50 op het postkantoor aan de Appelstraat een overval door 4 of 5 mannen plaats had gevonden, dat een nog toe onbekend bedrag was ontvreemd, dat de daders per rijwiel waren ontkwamen en de recherche ter plaatse was. In aansluiting hierop werd later gemeld dat een bedrag van 11.843,45 gulden was ontvreemd, de daders als heer gekleed waren en ongeveer 30 a 35 jaar oud waren en dat er verdere signalementen ontbraken. Om 17:00 uur werd er nog een telex verzonden met het bericht dat om 10:50 een overval plaats had gevonden op het bijpostkantoor aan de Appelstraat door 5 a 6 met vuistvuurwapens gewapende personen, het in het postkantoor aanwezige publiek werd in bedwang gehouden door een van de overvallers, terwijl de andere overvallers door de loketten het kantoor binnendrongen en zowel uit de kassen als uit de kluis een geldbedrag van 11.843,45 wegnamen. Volgens het telexbericht werden de aanwezige ambtenaren door een van de overvallers met een revolver in de bedwang gehouden en werd op een van de ambtenaren, die probeerde naar buiten te ontkomen, door een van de overvallers een schot uit zijn revolver gelost zonder letsel te veroorzaken. De daders waren per rijwiel en waren daarop in verschillende richtingen vertrokken. In het telexbericht werden van 4 daders een signalement opgegeven: de eerste dader was ongeveer 1.80 meter lang, was 30 a 35 jaar, ovaal bleek gelaat, donkere gleufhoed met rand naar beneden en droeg lichtgrijs colbertjasje; de tweede dader was ongeveer 1.70 meter lang, was 28 a 30 jaar, donkerblond gekruld haar, enigszins gezet postuur, was bloothoofds en droeg donkere bril; de derde dader was ongeveer 1.80 meter lang, ongeveer 30 jaar, bloothoofds en droeg blauw colbertkostuum; de vierde dader was ongeveer 1.80 meter lang, ongeveer 30 jaar, bloothoofds, droeg grijs colbert kostuum en was als heer gekleed. Van de overige personen was er geen signalement bekend. De Commissaris van de Staatsrecherche, Chef van Commissariaat RO 2 in Den Haag, verzocht tot de opsporing, aanhouding en voorgeleiding van de daders, alsmede inbeslagneming van het ontvreemde geld. Ook was er een verzoek tot opname in het Nederlandsch Algemeen Politieblad. Om 18:00 uur volgde nog een telexbericht, verzonden met het bericht dat de overval rond 10:50 plaatsvond en dat het aanwezig publiek en personeel plotseling door 4 a 5 mannen, alle gewapend met een pistool, werd bevolen de handen omhoog te steken. Een van de overvallers had zich binnen bij de draaideur geposteerd, terwijl er minstens 2 bij de loketten stonden en daarop door de loketopeningen in de voor de ambtenaren bestemde ruimte klommen. Een van de overvallers loste een schot toen een kantoorbediende door een achterdeur probeerde te ontsnappen. Het publiek werd in een hoek gedreven, terwijl het personeel in het midden van de kantoorruimte werd verzameld. Volgens hetzelfde telexbericht werd uit een kluis een klein bedrag aan muntgeld en ook uit de kassen aan de loketten een belangrijk bedrag aan bankpapier ontvreemd, tot een totaalbedrag van 11.843,45. Het geld werd in een aktetas geborgen waarna de overvallers het postkantoor door de draaideur verlieten, waarbij zij bevolen 10 minuten te wachten alvorens de politie te waarschuwen. De politie had het vermoeden dat er buiten ook een persoon op post stond. De daders ontsnapten daarna per fiets. Aan de overval hadden in totaal 5 a 6 personen deelgenomen en van hen was alleen een vaag signalement bekend. Het telexbericht meldde tenslotte dat na het vertrek van alle daders de beheerder van het postkantoor, Jan Cornelis Derksen, de politie had ingelicht, waarna door de politie de recherche en de documentatiedienst direct een onderzoek werd ingesteld. De Technische Opsporings- en Herkenningsdienst ging ook naar het postkantoor en maakten 5 Leica-opnamen, maar er waren geen bruikbare sporen. De overval op het postkantoor werd ook vermeld in het Nederlandsch Buitengewoon Politieblad.
Bij een ingesteld onderzoek bleek dat het postkantoor in 2 gedeelten was gesplitst door een afscheiding waarin de loketten aangebracht waren. Het ene gedeelte was bestemd als een ruimte voor het publiek, terwijl het andere gedeelte als kantoorruimte in gebruik was. De loketopeningen waren ongeveer 80 centimeter breed en ongeveer 1 meter hoog, zodat men makkelijk vanuit de ruimte bestemd voor het publiek in de kantoorruimte kon klimmen. Achter in de kantoorruimte bevond zich een deur, welke de toegang gaf tot een gangetje. Deze stond in verbinding met een keukentje. In het kozijn van deze deur, ter hoogte van het slotplaatje, bevond zich een klein kogelgat en ook was waarschijnlijk in het kozijn een kogel diep doorgedrongen. Een onderzoek naar een afgeschoten patroonhuls leverde niets op en ook een onderzoek naar sporen van de daders had geen resultaat. Ook werd een onderzoek door de motorpolitie in de omgeving ingesteld en ook dit was zonder resultaat.
Volgens een brief van het Hoofdbestuur der PTT van 25 augustus 1944 stelde een van de daders zich bij de draaideur op en een tweede dader verzocht het in de wachtkamer aanwezige publiek, onder bedreiging met een revolver, met de handen omhoog tegen de muur te gaan staan. De 2 andere daders sprongen, gewapend met een revolver, door de geopende loketten naar binnen en sommeerden toen de aanwezige ambtenaren de handen omhoog te houden. Een van de ambtenaren en de besteller hebben nog getracht de achterdeur te bereiken, hetgeen hun werd belet. Nadat de binnendeuren van de kluis op last van een van de daders waren geopend, onder bedreiging van een revolver, eigende deze zich de in de kluisvoorhande muntgeld toe, terwijl intussen de andere dader de loketkassen beroofde. In totaal werd dus een bedrag van bijna 12.000 gulden ontvreemd. Van de plaatselijke politie, die van de overal in kennis was gesteld, was inmiddels het bericht ontvangen dat het onderzoek door de Duitse politie was overgenomen.
Verhoren
Naar aanleiding van de overval werd door een rechercheur van de Staatspolitie en tevens onbezoldigd veldwachter een aantal personen verhoord. Als eerste werd Christiaan Franciscus Kromhout door de rechercheur verhoord. Kromhout verklaarde dat hij als kantoorknecht in dienst was bij de PTT. Op de dag van de overval was hij rond 10:50 werkzaam in de kantoorruimte van het postkantoor. Op dit tijdstip hoorde hij plotseling van verschillende kanten roepen: "Handen op". Hij zag dat er een voor hem onbekende man in de voor het publiek bestemde ruimte van het postkantoor stond. Deze man stond nabij een van de loketten, stond ongeveer 3 meter van Kromhout af en had een vuurwapen in zijn hand die hij op Kromhout richtte. Kromhout stond achter in de kantoorruimte, ongeveer 1 meter verwijderd van een gangetje dat toegang gaf tot een aan de rechterzijde van het kantoor gelegen keuken. Kromhout bukte en sprong direct het gangetje in, terwijl hij de deur die tussen het kantoor en het gangetje was aangebracht dicht wilde trekken. Direct daarna hoorde hij een schot vallen en werd de deur opengerukt. Kromhout zag een tweede man, die hem met een op hem gericht pistool in de hand sommeerde: "Handen omhoog". Hij werd onder bedreiging van het vuurwapen naar het midden van de kantoorruimte gebracht waar ook het andere personeel stond. Het signalement van de man was ongeveer 30 jaar oud, ongeveer 1.80 meter lang, gekleed in een blauw colbertkostuum en was bloothoofds. Hij zag ook nog een derde man die zich in de kantoorruimte bevond en vroeg aan de kantoorbeheerder naar de sleutels van de kluis. Het signalement van de man, die ook het geld uit de loketten wegnam, was 28 a 30 jaar oud, ongeveer 1.65 meter lang, gekleed in een grijze blazer en een donkergrijze broek. Deze man had een donkere hoed op met de randen naar beneden gebogen en droeg ook een bril. Direct nadat het geld was weggenomen verlieten de mannen het postkantoor. Kromhout meende dat er 5 manen weggingen en een van deze mannen riep tijdens het vertrek nog: "De eerstvolgende 10 minuten niemand van zijn plaats anders wordt er geschoten, de onderduikers zijn u dankbaar".
Vervolgens werd Ewald Rafael Nettekoven verhoord. Nettekoven verklaarde dat hij op de dag van de overval met de zegelverkoop belast was aan loket 3 in het postkantoor. Rond 10:50 stonden er 2 mannen aan zijn loket. De man die vlak voor zijn loket stond kocht toen 10 postzegels van 7,5 en 5 postzegels van 5 cent. Plotseling sprong deze man door de loketopening in de kantoorruimte en de tweede man die achter de eerste man had gestaan richtte een pistool op Nettekoven en zei toen: "Handen omhoog". De man die door het loket naar binnen was gegaan loste ook een schot, Nettekoven wist niet waarom hij dat deed. Het signalement van de man was ongeveer als volgt: was ongeveer 24 jaar oud, ongeveer 1.77 meter lang en had een bruine hoed op. Het was Nettekoven opgevallen dat er een voor hem onbekend aantal mannen stil stonden bij de toegangsdeur van het postkantoor, toen de 2 mannen nog voor zijn loket stonden. Hij kon geen signalementen geven van de andere mannen die aan de overval deelnamen.
Vervolgens werd Johannes Petrus van Katwijk verhoord. Van Katwijk verklaarde dat hij op de dag van de overval met de bediening van loket 2 belast was. Rond 10:50 hoorde hij plotseling achter hem in de kantoorruimte een man tegen hem zeggen: "Handen op". Toen hij keek zag hij een man die een vuurwapen op hem richte en moest in het midden van het kantoor gaan staan. Toen hij daar even stond moest hij met een van de gewapende mannen naar de kluis om een kast waarin geld was geboren open te maken. Nettekoven had de sleutel onder zijn beheer. Hij kon geen signalementen van de mannen die aan de overval deelnamen opgeven. Hij wist alleen dat de man die aan loket 2 stond en hem als eerste bedreigde ongeveer 35 jaar was en dat hij een grijs kostuum aan had. Verder zag Nettekoven nog een kleinere man, die een zonnebril op had. Nettekoven meende dat hij in totaal 4 mannen had gezien die aan deze overval hadden deelgenomen.
Vervolgens werd Johanna Christina Sophia Wassenburg verhoord. Wassenburg verklaarde dat zij op de dag van de overval bezig was met haar werkzaamheden in de kantoorruimte. Zij hoorde rond 10:50 plotseling roepen: "Rustig blijven en handen omhoog, dan gebeurd er niets". Zij zag een man van ongeveer 34 jaar oud, ongeveer 1.60 meter lang met lichte kleding aan en een donkere bril op. Hij had een vuurwapen in de hand, evenals de andere mannen, waarvan zij absoluut geen signalementen van kon opgeven. De in het kantoorruimte aanwezige geld werd door deze mannen gepakt en vertrokken hierna.
Vervolgens werd Hendrikus Jansen verhoord. Jansen verklaarde dat hij op de dag van de overval zich voor het postkantoor bevond waar hij belast was met de bewaking van de fietsen. Een voor hem onbekende man begon rond 10:45 over diverse dingen met hem te praten. Jansen hoorde daarna een knal binnen in het postkantoor. Hij keek toen door de matglazen ruitjes in het postkantoor en zag dat een aantal personen, die zich in het voor het publiek bestemde gedeelte van het postkantoor bevonden, met hun handen omhoog stonden. Daarna kwamen aan aantal mannen uit het postkantoor en de man die bij Jansen stond te praten sloot zich bij een van de mannen aan waarmee hij in de richting van de Laan van Meerdervoort verdween. Beid mannen reden op een fiets weg, die tegen een perceel in de omgeving van het postkantoor waren geplaatst. Het signalement van de man die enige tijd bij Jansen stond te praten was: ongeveer 30 jaar oud, bloothoofds, ongeveer 1.80 meter lang en was gekleed in een grijs colbertkostuum. Meer gegevens kon hij niet verstrekken.
Een aantal personen werden door een hoofdrechercheur en tevens onbezoldigd veldwachter verhoord. Als eerste werd Cornelis Derksen verhoord. Derksen verklaarde dat hij op de dag van de overval rond 10:00 uur bezig was met zijn werkzaamheden aan zijn bureau in het kantoor, nabij een van de ramen aan de zijde van de Appelstraat. Zijn bureau stond op enige afstand van de loketten. Op dat tijdstip was het postkantoor al geopend voor het publiek. Derksen hoorde plotseling hij in de ruimte een heftig geluid, keek op en hoorde op hetzelfde moment een schot vallen. Dit was korte afstand van hem in de ruimte waar hij en de ambtenaren werkten. Daar zag hij een voor hem onbekend persoon staan, die zijn persoon met een revolver bedreigde. Op hetzelfde moment kwam ook een man naar Derksen toe en bedreigde hem met een revolver. De man zei: "Maak die binnenkast open", doelende op een in de openstaande kluis aanwezige metalen kast, die zich in een gesloten toestand bevond. Onder bedreiging van de revolver nam Derksen de sleutel en opende deze kast. Hierin bevonden zich postzegels en andere zegels. Hij raakte deze niet aan en dwong hem onder bedreiging van deze revolver ook de tweede kast in de kluis te openen. In deze kast bevond zich muntgeld, zoals dubbeltjes en stuivers met een totaalbedrag van 75 gulden. De man pakte de pakjes met het muntgeld en stopte dit in een aktetas. Derksen beschreef deze man als ongeveer 1.75 meter lang, 25 a 30 jaar oud, donkerbruin haar, gekleed in een colbertkostuum en had een bruine aktetas bij zich. De tweede man, die hij in het postkantoor had gezien, was volgens hem ouder, circa 30 a 35 jaar, was wat kleiner maar zwaarder gebouwd en had een bleek gelaat.
Vervolgens werd Antonia Hendriks verhoord. Hendriks verklaarde dat zij op de dag van de overval aan het werk was bij loket 1. Het was rond 10:50 en was toen bezig met het helpen van het publiek. Zij hoorde roepen: "Handen omhoog". Intussen was zij naar de achter haar staande telefooncel gelopen. Ook zag zij in de voor het publiek bestemd ruimte van het postkantoor een tweetal mannen rennen naar de toegangsdeur in de hoek, die toegang gaf tot de ruimte waar zij zich bevond. Intussen moest zij ook onder bedreiging van een revolver haar handen omhoog houden. Een andere man was over loket 2 gesprongen. Zij hoorde geschreeuw: "Waar is het geld ?". Ook hoorde zij vlakbij in het kantoor een schot vallen en zag daar een man met een revolver staan. Ook zag zij dat er door een van de mannen een greep werd gedaan uit haar kas. Ook hoorde zij een van de mannen nog zeggen: "Als jullie je rustig houden, zal je niets gebeuren". Zij had een viertal mannen gezien en schatte daarbij de leeftijden tussen de 30 en 38 jaar. Van 2 mannen kon zij een signalement geven. De eerste man was ongeveer 30 jaar oud, ongeveer 1.80 meter lang, ovaal bleek gelaat, maakte een nerveuze indruk, was gekleed in een grijs colbertjasje, droeg een donkere gleufhoed met een naar beneden geslagen rand. De tweede man was ongeveer 35 jaar oud, gezet postuur, ongeveer 1.70 meter lang, droeg een donkere bril, was bloothoofds en was gekleed in een grijsgroen colbertkostuum. De beide mannen waren gewapend met een revolver. Bij het verlaten van het postkantoor werd nog door een van de mannen geroepen: "Wanneer jullie binnen 10 minuten de politie waarschuwen, dan worden alle ambtenaren doodgeschoten".
Daders
Deze overval was uitgevoerd door de knokploeg van Willem Hanegraaf en was 1 van de 3 knokploegen die in 1944 in Den Haag actief was. De daders waren onder andere Martin Mullenders, Willem Jozef Karl Kicken en een zekere Wolter. Op dinsdag 29 augustus 1944 sloeg de knokploeg van Willem Hanegegraaf opnieuw toe, door een postauto bij het postkantoor aan de Laan van Eik en Duinen 168 te overvallen. Deze postauto werd later aan de Leyweg in Loosduinen teruggevonden. Maar omdat Kicken een groot deel van de opbrengst van de overval op het postkantoor aan de Appelstraat achterover had gedrukt, werd hij uit de knokploeg gezet. Kicken richtte daarna al snel zijn eigen groep op, terwijl de knokploeg van Willem Hanegraaf op donderdag 12 oktober 1944 werd opgerold door een inval van de Sicherheitspolizei (SiPo) op het 'verzetsadres' Laan van Nieuw Oost-Indie 240. Hanegraaf werd al op maandag 6 november 1944 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. In een brief van de politie in Den Haag, gedateerd maandag 17 november 1946, aan de directeur van het postkantoor aan het Kerkplein 5 in Den Haag werd gemeld dat de daders door de politie waren aangehouden en er een proces-verbaal werd opgemaakt. Op maandag 10 december 1945 werden er aan de Chef van de Vierde Afdeling van het Hoofdbestuur der PTT in totaal 2243 post- plak- en spaarzegels ter hand gesteld, onder andere afkomstig van deze overval.