Landgoed Ockenburg

Jans Wieringa

Werd geboren op 25 februari 1903 in Groningen, was wachtmeester bij de Cavalerie en woonde aan de Hobbemastraat 62 in Den Haag. Hij was de zoon van Pieter Wieringa en Saartje Bult en hij had ook 2 zussen (Booike en Klazina). Hij was getrouwd met Anna Hazejager, geboren op 16 december 1901 in Den Haag. Zij kregen geen kinderen. Sinds april 1941 woonden zij niet meer samen, omdat hij in een geheime organisatie zat. Zijn vrouw ging hiermee akkoord, maar was erg bang en voelde zich ook niet veilig. Biij de Cavalerie diende hij bij de afdeling pantserwagens. Tijdens de mobilisatie was hij dienstdoend instructeur-eskadron pantserwagens, depot Cavalerie in Den Haag, onder de overste Knel. Tijdens de oorlogsdagen was hij ook in Den Haag en hij was niet gedemobiliseerd, maar kwam wel bij de Afwikkeling onder generaal Carstens; rechtstreeks onder de kapitein Arnoldi van de Infanterie. Wieringa was belast met het toezicht op de oppassers en paarden van het Afwikkelingsbureau en de eerste luitenant Nout met het toezicht op de chauffeurs en auto's. Wieringa kende mevrouw Kruls, echtgenote van majoor Kruls, persoonlijk en wel, omdat het paard van Kruls bij zijn afdeling behoorde en de vader van Kruls dit paard vaak kwam afrijden. Aan mevrouw Kruls gaf hij de berichten door over troepen en zij gaf deze berichten weer door aan een persoon die over een zender beschikte. Dit begon al in augustus 1940. Langzamerhand vernam Wieringa dat er vele geheime organisaties waren, allen met ongeveer hetzelfde doel. Hij begon er over te denken om al die organisaties bij elkaar te brengen en sprak hierover met de luitenant Lout. Deze wendde zich tot overste Bolten, die hierover ging praten met generaal Hasselman. Hasselman was bereid om het hoofd te worden van alle organisaties. Dit was rond oktober 1940. Wieringa en luitenant Nout werden aangewezen als de contact-officieren en kregen als opdracht de toppen van de verschillende organisaties op te sporen en een bespreking voor te bereiden tussen overste Bolten en het betrokken hoofd. Zij mochten geen onkosten maken en indien deze toch gemaakt werden, dan moesten zij deze zelf betalen. Zij maakten gebruik van een auto van het Afwikkelingsbureau. Er was ook tegen hen verteld dat zij de namen van de personen die zij hadden ontmoet, zo snel mogelijk moesten gaan vergeten, omdat Bolten, Nolten en Wieringa in het openbaar moesten werken en hierdoor de kans op arrestatie zeer groot was. Zij reisden heel Nederland door behalve ten zuiden van de Maas, omdat dit deel van Nederland voor generaal Jans was.

In Hillegom hadden zij bij Lukas Schoonderbeek, wonende aan de Hoofdstraat 122 in Hillegom en die ook een zaak had in electronische artikelen, een zender laten bouwen als reserve-zender. Hij had volgens Wieringa 1000 gulden aan de luitenant Nout gegeven voor de aanschaf van wapens. Dit geld was alleen nooit gebruikt omdat de luitenant Nout op 19 april 1941 werd gearresteerd. Daarna heeft hij vermoedelijk 1500 gulden ter beschikking gesteld aan de kapitein Latuperisa in Den Haag. Schoonderbeek had verder veel gedaan aan het opsporen en schoonmaken van wapens, terwijl hij ook lid was van een organisatie in Hillegom. Hij had ook het bijhouden van het aantal voertuigen in Hillegom en omgeving op zich genomen. Begin juni 1941 verzocht de burgemeester van Hillegom tot de opsporing en de aanhouding van Lukas Schoonderbeek. Hij werd op 19 juni 1942 in Amsterdam gearresteerd en hij overleed op 23 januari 1945 in het concentratiekamp Auschwitz. Na de arrestatie van de luitenant Nout op 19 april 1941 had Wieringa een huiszoeking, terwijl hij niet thuis was. De volgende dag kreeg hij van een broer van de luitenant Nout, een bericht dat in de gevangenis alles bekend was van de verzetsorganisatie en hij direct moest verdwijnen. Wieringa zat daarna onder een andere naam 14 dagen in een pension. In het pension liet hij zijn snor groeien en kocht hij een bril. In mei 1941 was hij klaar bij het Afwikkelingsbureau en beoefende daarna geen beroep uit. Hij stond gesignaleerd in de politieke bladen en hij woonde overal in Nederland tot hij naar Engeland vertrok. Na het pension logeerde hij 3 weken bij zijn familie in Groningen, daarna 1 week in Kampen bij zijn zus, daarna in Amersfoort en daarna in Breda bij de sergeant-majoor Bedaf aan de Sikkelstraat 43. Volgens Wieringa zat Bedaf in een organisatie onder leiding van de generaal Van Nijnatten. Daarna ging Wieringa weer naar Groningen en vandaar naar Albert Cornelis Nout (de broer van de luitenant Nout) aan de Duivelandsestraat 111 in Den Haag.

Zoals elders beschreven was ook Wieringa betrokken bij de mislukte ontsnappingpoging vanaf het waterwingebied bij Ockenburg. Door een zekere Bijkerk was hij bij deze groep gekomen en Bijkerk had volgens Wieringa ook alles georganiseerd. Zij zouden vertrekken met een boot van de torpedisten, welke op een verhuiswagen was geladen. Volgens Wieringa bestond uit de groep uit Krijgsman, Veldhuyzen van Zanten, Quant, Gerbrandy, Dr. Van Driel (vermoedelijk uit Leiden, maar kwam oorspronkelijk uit Twenthe en was voortvluchtig omdat hij Engelse vliegers had geholpen) en een matroos uit Amsterdam wiens vader zaken had In Amsterdam. Zij betaalden 600 gulden aan de 3 chauffeurs voor het vervoer van de boot en er zouden ook nog 3 Joden meegaan, die 15000 gulden betaald hadden. Bij het vervoer van de boot stuitten zij op een Duitse patrouille en zij raakten direct Gerbrandy en de matroos kwiijt. Wieringa woonde tot 8 januari 1942 in zijn pension, maar ondervond gelukkig geen problemen. Volgens Wieringa hadden de Duitsers met het inbeslagnemen van de boot de papieren, bestemd voor de Nederlandse regering in Londen over geheime organisaties en die Quant in deze boot had gelegd, in handen gekregen. Ook was er een lijst met hun namen alsmede 3 pistolen en handgranaten. Wieringa logeerde met Gerbrandy 2 tot 3 weken bij de weduwe van de professor Scholten de Jong, wonende aan de Hobbemakade in Amsterdam.

Op 9 januari 1942 vertrok Wieringa uit Nederland met Veldhuyzen van Zanten, Kalkhoven en Faber. Bij de grens kwam nog Jan Hendrik Jansen, luitenant bij de Infanterie, bij deze groep. Wieringa was door R. Voorhoeve, wonende aan de Vossiusstraat 28 in Amsterdam, in contact gekomen met mevrouw Roth-Ziel in Bussum. Haar man, Martinus Ziel, zat in het Oranjehotel omdat hij lid was van een geheime organisatie. Mevrouw Roth-Ziel had hun een gids bezorgd, namelijk een persoon die zich Van Campen noemde en 125 gulden per man vroeg voor de begeleiding tot een Franse passeur. De groep ging per trein naar Roosendaal, lopen via Essen naar Kalmthout en vandaar per trein naar de Franse grens. Na de grens liep de groep naar Givet, waar zij Stam (adjunct-directeur bij de politie in Den Haag) en ook Wijnekes (luitenant bij de Artillerie) aantroffen. Van Givet ging de groep naar Nancy. In Givet was Van Campen plotseling verdwenen en de eigenaar van het cafe "Rexy" in Givet had hun adres gegeven in Nancy. Dit bleek niet te kloppen, waarna zij zelf een hotel opzochten. De volgende dag reisden zij door naar Belfort en vandaar naar de Zwitserse grens. Bij deze grens vonden zij een gids en met diens hulp waren zij op 14 januari 1942 na ongeveer 4 uur wandelen in Zwitserland. Op 16 april 1942 vertrok Wieringa uit Zwitserland en ging per trein naar Barcelona. Hij had papieren voor een reis naar Curacao en ook een plaats aan boord van de "Cabo de Bueno Esperanza". Op 18 april 1942 reisde hij hiervoor naar Bilbao, maar op 18 mei 1942 keerde hij terug naar Barcelona omdat hij het bericht had gekregen dat het schip vanuit Barcelona zou vertrekken. Op 1 juni 1942 vertrok hij uit Barcelona en op 3 juni 1942 werd hij in Gibraltar van boord gehaald, omdat hij zich had opgegeven bij de Engelse consul in Barcelona. Met de Hr.Ms. Isaac Sweers vaarde hij naar Engeland.

In juli 1942 werd hij bij de Prinses Irene Brigade ingedeeld. In april 1943 werd hij bevorderd tot een adjudant onderofficier instructeur en op 10 augustus 1943 werd hij vaandeldrager bij de Brigade. Op 24 augustus 1944 vertrok hij met de Brigade naar Normandie. Tijdens de winter van 1944 voerde hij het commando over een peloton zware mitrailleurs. Jans Wieringa sneuvelde op 17 maart 1945 in de bossen tussen Oostkapelle en Vrouwenpolder (Zeeland) toen hij samen met zijn collega Bob Paauwe een granaat in de loop van een door de Duitsers achtergelaten kanon wilde schuiven, om zo het kanon onklaar te maken. De Duitsers hadden echter aan de bovenzijde van de loop een granaat achtergelaten. Door de ontploffing die volgde sneuvelde ook Bob Paauwe. Wieringa werd oorspronkelijk in Oostkapelle begraven, maar werd op 11 februari 1949 overgebracht naar het Militair Ereveld Grebbeberg in Rhenen.

This site was last modified on 22/11/2024 at 22:16. (c) Landgoed-Ockenburg 2010-2024