Belgische vluchtelingen
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op 4 augustus 1914 viel Duitsland Belgiƫ binnen. Vanaf dat moment sloegen honderdduizenden Belgen op de vlucht naar Nederland; onder hen bevonden zich ook tienduizenden Belgische militairen. De over de Nederlandse landsgrenzen gevluchte militairen werden op diverse locaties in Nederland ondergebracht waaronder het landgoed Ockenburg. Naar aanleiding van de Vredesconferentie van Den Haag (18 oktober 1907) moest Nederland als neutrale natie namelijk alle oorlogvoerende militairen ontwapenen en interneren.
Op 12 oktober 1914 kwamen in Den Haag ruim 1600 Belgische vluchtelingen aan, onder wie een aantal onderofficieren. Er werd langs de Parallelweg en de Paul Krugerlaan naar het landgoed gemarcheerd, waar ze in tentenkampen werden geinterneerd. Een aantal dagen daarvoor kwam in Loosduinen het bevel alles in het soldatenkamp gereed te maken om de vluchtelingen te kunnen interneren. Terstond werden tenten bijgeplaatst en een zeventigtal wachten bijgecommandeerd. Ook werd in de keuken soep gekookt, naar verluid voor rekening van de Engelse gezant, opdat de vreemdelingen terstond verkwikt konden worden. Op 13 oktober 1914 maakten de Belgische vluchtelingen tussen 13:00 en 15:00 uur, begeleid door een peloton infanteristen van de daar gekampeerde Nederlandse troepen aan het hoofd en achter de lange colonne, een wandeling naar het strand bij Kijkduin. Een hoornblazer van de liniesoldaten onder de geinterneerden hield er met de marssignaal de pas in.
Op 17 oktober 1914 om 07:30 werden er vervolgens meer dan 1000 geinterneerde Belgische militairen, naar het emplacement van de staatsspoor gemarcheerd, waar zij in een 30-tal wagons van de Belgische spoorwegmaatschappijen naar het interneringskamp in Gaasterland overgebracht werden, waar zij in voor dat doel gebouwde barakken werden ondergebracht. Op het landgoed waren de vluchtelingen dus in tenten ondergebracht, waardoor de mannen last van de koude kregen. Deze overbrenging geschiedde door een detachement infanterie met een sterkte van 50 man en onder het commando van een Eerste Luitenant van het 17e Regiment Infanterie uit Den Bosch. Enkele van de geinterneerden werden tot aan de trein begeleid door de hier gehuisveste familieleden en kennissen. Het emplacement van de staatsspoorweg was afgezet door de politie te paard en te voet. Ook waren aanwezig de stationscommandant (majoor baron Van Slingerlandt) en de hoofdcommissaris van politie (de heer Versteeg) terwijl de bekende schilder van militaire onderwerpen Hoynk van Papendrecht ijverig schetsen maakte.
Op 11 november 1918 werd de oorlog beeindigd. Het duurde echter tot het tekenen van de wapenstilstandsovereenkomst voordat de Nederlandse regering de onderhandelingen over de repatriering begon. Pas vanaf december 1918 konden de vluchtelingen terugkeren naar hun vaderland. Nadat in de vroege ochtend van 12 december 1918 reeds een aantal vrouwen en kinderen waren vertrokken, keerden om 10:30 vanaf het station van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM) in Den Haag 700 Belgische vluchtelingen van de interneringsgroepen Den Haag en Wassenaar per Belgische trein naar hun land terug. Aan het station was een talrijk publiek aanwezig om de vertrekkenden vaarwel te zeggen. De chef der afdeling internering aan het departement van oorlog en de generaal van het militair attache bij de Belgische delegatie in Den Haag waren ook aanwezig. Het bewakingsdetachment, dat met de trein meereisde, stond onder het bevel van de Reserve-Eerste Luitenant Van der Meer, commandant van de interneringsgroep Den Haag, die de vluchtelingen naar Essen begeleidde, om hen daar over te dragen aan de Belgische autoriteiten. Om 12:54 vertrok opnieuw vanuit Den Haag een trein met een 700-tal vluchtelingen, de nog van de groep Den Haag overgeblevenen en ook de groep Loosduinen, onder geleidde van de Luitenant Nieuwhoop van de interneringsgroep Den Haag.
|