Stoeterij
De stoeterij "Ockenburgh" van de heer Flip Knijnenburg was, met zijn voornaamste stal, gevestigd in duinen van het landgoed Ockenburg. De gebroeders Knijnenburg bestond uit: Flip, Toon en Willem die later overleed. De trainer en vaste rijder was de nog jeugdige neef Guus Knijnenburg. Ze waren in de crisisjaren dertig van de twinstigste eeuw met de draverfokkerij begonnen. De basis werd ondermeer gelegd met klassemateriaal uit de in 1931 inkrimpende stal van de weduwe Alkemade te Elten. Later werden de paarden op Duindigt gestald, waar de oudste van de broers, Ome Flip, eveneens zijn schamel onderkomen had. Hij was de beeldbepalende figuur van de stal en had ook de bijnaam "de directeur van Duindigt". Dikwijls "gevaarlijk arm", wist hij met kunst- en vliegwerk en de nodige trucs zijn stal overeind te houden. Geld voor de tandarts was er nooit en dat was te zien, hij had nog 4 tanden in zijn mond. In 1933 beschikte de stoeterij op Ockenburg, behalve een aantal imports uit Duitsland, ook over een flink aantal eigen gefokte veulens, alle van prima klasse.
In 1931 startte Flip (Ph.) Knijnenburg op Ockenburg een entrainement, fokkerij & stoeterij (dekstation) voor draver met de aankoop van Fanfare, een drachtige merrie, geboren in 1925 van Timoko uit Fibel, van mevrouw de weduwe Alkemade te Elten. Helaas bleek de merrie niet drachtig. Flip Knijnenburg schrijft voortdurend ingezonden brieven en bekritiseert luidruchtig de startfunctionarissen bij Kortebanen in 1936.
In 1935 bracht een journalist in verband met een reportage een bezoek aan de draver-stoeterij van de gebroeders Knijnenburg op het landgoed Ockenburg. Er stonden toen fokmerries en dravers van de gebroeders Knijnenburg. Ook Flip (Ph.) Knijnenburg werkte hier. Ze waren dankbaar gestemd dat in die tijden ondanks alle misère die het totalisatorgebod veroorzaakte nog mensen waren veel kosten, moeite en zorg er voor over hadden om de Hollandse Drafsport in ere te houden en zo dachten zij er ook over toen zij de optimistische fokker P.H. Knijnenburg in enige jaren tijd (nader: sinds 1921) op Ockenburg tot stand heef gebracht. Als men ruim in de beurs kon tasten en ook overal de nodige werkkrachten kon aanstellen, dan was het geen grote kunst om mooie gebouwen te doen herrijzen, doch hier was alles door de exploitanten zelf tot stand gebracht en niemand wist wellicht beter, uit eigen ervaring van de schrijver wat of het zeggen wil om voor ongeveer 27 paarden goede stalling te bouwen, manege, hengstenkoppelsen, longeerterrein en een trainingsbaan wat al niet meer aan te leggen. De voornaamste factor voor een draverstoeterij was een prima dekhengst. Door de aankoop van de eerste klasse gefokte Amerikaan Senator Brewer, kon de stoeterij in dat opzicht met de beste concurreren, doch ook de fokmerrien (allen afkomstig van wijlen de heer B. Alkemade), waren extra vijf driejarigen, waaronder Zijne Excellentie en Zigeuner, een bruine witvoet hengst, Zonnestraal, zoon van David Guy.
Op donderdag 6 juni 1935 om 11:00 vond op de stoeterij Ockenburg een veiling plaats. Dit was een grote publieke veiling want door het overlijden van de heer Alkemade uit Elten kwam namelijk fokmateriaal beschikbaar waaronder Guy Bacon/1920, van Quy Axworthy uit Aileen Bacon en veulens. Ook op 3 augustus 1936 vond er een publieksverkoping plaats van goede dravers (ondere andere zoon van David Guy) maar er waren weinig kooplustigen. Een bombardement in de oorlog maakte een einde aan zijn stallen op Ockenburg, waardoor Phil Knijnenburg naar Duindigt verhuisde.
|