Kriegerfriedhof
Medio 1941 was er sprake van een ruimtegebrek op het Ehrenfriedhof op de Algemene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan. In juli 1941 wordt namelijk bekend dat het voor de Duitsers bestemde deel van de Algemene Begraafplaats vol begint te raken. Over de mogelijkheid van het begraven op de nieuwe Gemeentelijke Begraafplaats Westduin had de Marinepfarrer Potzsch voorlopige bespreken gevoerd met de Directeur der Begraafplaatsen alsmede met de waarnemend Burgemeester. Ook de Commissie voor de Begraafplaatsen was thans bijeengeroepen om te bespreken of de nieuwe begraafplaats al rijp was voor ingebruikneming en zo ja, welk gedeelte daar voor dit doel dan het meest in aanmerking zou komen. Na een uitvoerige beraadslaging kwam de Commissie eenparig tot de slotsom, dat het vak, direct rechts van de ingang, diende te worden aanbevolen. De redenen hiervoor waren dat een afgesloten geheeld vormde, al een flinke begroeiing bezat en onder meer door een rij populieren aan het zicht van de weg af onttrokken was, over de reeds verharde wegen was te bereiken, het grensde aan het voorplein waar de Duitse militaire escortes konden worden opgesteld en het bood ook voldoende ruimte, 600 eenmans-graven. De Directeur der Gemeentewerken zou trachten voorhek zo snel mogelijk te voltooien, maar alles hing af van het verkrijgen van de benodigde materialen. Eind juli 1941 bestond er op de Gemeentelijk Begraafplaats Westduin ook een behoefte om een afzonderlijke oppervlakte beschikbaar te stellen voor het begraven van gesneuvelde Engelse militairen. En voor dit doel zou, naar het de Commissie van Toezicht en Advies voor de Begraafplaatsen voorkwam, kwam er een oppervlakte links van de ingang in aanmerking. Te zijner tijd kon worden nagegaan of de oppervlakte in haar geheel, dan wel een deel daarvan voor dit doel zou moeten worden bestemd. Dit was uiteraard afhankelijk van het aantal, dat daar ter plaatse moest worden begraven. Voorlopig kon worden begonnen met begraven op het zuidoostelijk gedeelte van dit vak. Later dat jaar werd het veld voor Engelse militairen geopend en werd op 7 oktober 1941 de eerste militair begraven. Burgemeester en Wethouders gaven aan dat zij op een later moment de aandacht van de Hoofdcommissaris van de politie zouden gaan vestigen op de noodzakelijkheid van intensief toezicht, namelijk zodra de eerste begrafenis van Duitse militairen op de Gemeentelijke Begraafplaats plaats had gevonden. De politie kreeg het verzoek intensief toezicht te houden, teneinde baldadigheid en grafschennis te voorkomen.
Als vervolg op hun schrijven van 10 maart 1941 liet de Commissie van Toezicht en Advies voor de Begraafplaatsen op 18 juli 1941 per brief aan de Burgemeester en Wethouders weten zij door de Duitse Wehrmacht waren geinformeerd dat vermoedelijk binnenkort op de Algemene Begraafplaats niet meer voldoende ruimte beschikbaar zou zijn voor het begraven van de overleden Duitse miitairen, zodat men het op prijs zou stellen reeds spoedig een gedeelte van de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin in gebruik te gaan nemen. Uit een bespreking met de Marinepfarrer Potzsch was de Commissie gebleken, dat het in bedoeling lag om te zijner tijd in Nederland 3 centrale oorlogskerkhoven aan te leggen namelijk een voor de Heer, een voor de Luftwaffe en een voor de Marine. In die gedachte zou dan het Marine-kerkhof op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin komen. Voorlopig zouden daar echter dan ook de doden van de Heer en Luftwaffe begraven worden. Het ter plaatse gepleegd overleg leidde tot overeenstemming tot de plaats, welke voor dit doel bestemd zou gaan worden. Door de Directeur der Algemene Begraafplaats werden voorbereidende maatregelen getroffen om, indien nodig, ongeveer 20 juli 1941 met begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin te kunnen beginnen. De Directeur der Gemeentewerken had zich gemachtigd gerekend de daarvoor nodig gereedschappen, materialen en dergelijke te leveren. De begraafplaats was nog bij lange na niet gereed. Niet alleen ontbraken de dienstwoning en de aula, maar ook de toen inmiddels aanbestede werken, zoals de dienstgebouwen, bestratingen, het afsluithek en dergelijke, waren ook nog niet gereed. Omdat het afsluithek dus nog ontbrak, lag de begraafplaats aan de straatzijde open en bloot. Hieruit konden ernstige bezwaren voort gaan vloeien, zoals grafschennis door baldadigen. Weliswaar was er bewaking van het tijdstip, dat er op de begraafplaats de werkzaamheden werden beeindigd tot het invallen van de duisternis, maar echt afdoende was deze bewaking niet en tijdens de nacht ontbrak een bewaking volledig. Op 20 juli 1941 werd door de Burgemeester en Wethouders aan de Commissie van Toezicht en Advies voor de Begraafplaatsen schriftelijk medegedeeld dat zij te zijner tijd de aandacht van de Hoofdcommissaris van Politie zouden vestigen op de noodzaak van een intensief toezicht zodra de eerste begrafenis van Duitse militairen op de begraafplaats Westduin plaats had gevonden. Op 19 augustus 1941 werd door de directeur van Gemeentewerken aan de directeur van de Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting schriftelijk medegedeeld dat hij bij de Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw voor de Bouwnijverheid weer een vergunning zou aanvragen (onder de overlegging van een afschrift van een brief van de Marinebefehlshaber) voor het bouwen van een aula en een dienstwoning op het terrein van de begraafplaats en voor het verharden van de toegangswegen tot de begraafplaats, inclusief het verkeersplein op het punt van de Ockenburghstraat en de Kijkduinsestraat. De eerste begrafenis van een Duitse militair vond op het Kriegerfriedhof plaats op 11 september 1941. Het ging hier om de 30-jarige Hugo Bohn, een Gefreiter bij de Kriegsmarine. Nadat de eerste Duitse militair op het Kriegerfriedhof was begraven en de tweede zou worden begraven, wilde de Ordnungspolizei op de Algemene Begraafplaats voor haar onderdeel enige begraafruimte beschikbaar houden. Op 19 september 1941 werd door de gemeente een brief aan de Hoofdcommissaris van Politie verstuurd met een mededeling dat er op 11 september 1941 voor het eerst een begrafenis plaats had gevonden, een Duitse militair was daar begraven. De begraafplaats was, zoals al bij de Hoofdcommissaris bekend was, nog niet gereed. Zo ontbrak bijvoorbeeld nog het afsluithek, zodat de begraafplaats nog aan de straatzijde volledig open lag. Met het oog hierop verzocht de Gemeente een intensief pollitietoezicht te houden, om zo baldadigheid te voorkomen.
In september 1941 kwam bij de Commissie voor de Begraafplaatsen een brief van de Marinebefehlshaber over het zoveel mogelijk in orde brengen van de toegangswegen, de afsluiting, de aula en dergelijke ter sprake. Dit was in verband met het aldaar in te richten afzonderlijk gedeelte voor Duitse militairen. Deze brief was een uitvloeisel van een bespreking, die de Commissie, op 14 juli 1941 op de begraafplaats had met de Marinepfarrer Potzsch. Deze zegde toe enige aandrang op het verlenen van de nodige materiaalvergunningen uit te oefenen. Maar de ingenieur Dekker gaf aan dat er nog geen antwoord van de Algemeen Gemachtigde was ontvangen. Uit een bespreking met de ingenieur Fetter had de spreker de indruk dat deze vergunningen niet zouden worden verleend. Op 6 november 1941 werd tijdens een vergadering van de Commissie voor de Begraafplaatsen bekend gemaakt dat de grote hekken ingehangen waren, een prikkeldraad-afscheiding langs het parkeerterrein en het laantje in bewerking was, de gebouwtjes (voor zover deze wel gebouwd konden worden) gereed waren en de bestrating naar en op de militaire gedeelten voortgang vond.
Het Duitse gedeelte op deze begraafplaats bestond uit verschillende afdelingen, namelijk een voor het leger (Heer, Luftwaffe) en werd ook wel de Algemene Afdeling genoemd en een voor de Kriegsmarine, ook wel de Marine Afdeling genoemd. Aan de andere kant van het pad lag alleen de 'Zwarte Afdeling'. Dit was een apart veld voor de Duitse militairen die zelfmoord hadden gepleegd of (na veroordeling door de Wehrmacht Justiz) gefusilleerd waren. De verordening was dat deze Duitse militairen een begrafenis kregen zonder militaire eer en dus op een apart gedeelte begraven werden. Zij werden dus niet bij hun kameraden begraven die eervol gesneuveld waren in trouwe dienst van het vaderland. Ook de Legionairs werden apart begraven. Het ging hierbij in totaal om 3 krijgsgevangenen van het Rode Leger die gedwongen werden dienst gaan te nemen in het Duitse leger. Dit was eigenlijk tegen de bepalingen van het oorlogsrecht in. De graven van Duitse militairen waren voorzien van een bescheiden kruis in de vorm van het ijzeren kruis en met een hakenkruis op het punt van de samenkomst van de 4 armen. In het midden van de graven stond bovendien ook een monumentaal, ongeveer 3 meter hoog, eikenhouten kruis met het opschrift "Ihr starbt damit Deutschland lebe" rondom een hakenkruis. Ondanks dat het zicht op de begraafplaats en dus ook op het Kriegerfriedhof ontnomen was, konden omwonenden toch regelmatig zien en horen dat er een militaire begrafenis plaatsvond. Vaak was er een stoet te zien, die richting de begraafplaats trok onder de begeleiding van treurige muziek. De begrafenissen werden met militair ceremonieel uitgevoerd, soms met complete parades. Dit lag ook aan wie en hoeveel militairen er ten graven werden gedragen. Dit kon varieren van een enkele militair tot meerdere aangelegenheden, waarbij er meerdere militairen gelijktijdig werden begraven. Na afloop van een dergelijke plechtigheid werden meerdere saluutschoten afgevuurd. Er werden niet alleen Duitse militairen op het Kriegerfriedhof begraven. Ook minstens 17 Nederlanders die in dienst waren van de Wehrmacht of andere organisaties, zoals de SS en de NSKK, zijn terug te vinden in het grafregister. De Marine Afdeling bestond uit 9 rijen, terwijl de Algemene Afdeling uit 12 rijen bestond. In de twaalfde rij lagen 27 kisten met daarin de stoffelijke overschotten van Duitse militairen die in mei 1940 op en rond het vliegveld Ypenburg waren gesneuveld. Deze 27 stoffelijke overschotten waren in mei 1940 op het vliegveld Ypenburg begraven. Na de bevrijding werden zij weer opgegraven. Op 19 februari 1946 werden zij in de Algemene Afdeling bijgezet door de Dienst Identificatie en Berging van het Ministerie van Oorlog. Het begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin ging na 5 mei 1945 zelfs nog gewoon door. Duitse genisten en militairen van de Kriegsmarine die in ons land achterbleven werden ingezet voor het ruimen van landmijnen en munitie, waarbij een groot aantal militairen om het leven kwamen. Tussen 20 mei 1945 en 26 augustus 1945 werden in de Marine Afdeling nog 42 Duitse militairen begraven die omkwamen bij het ruimen van landmijnen, voornamelijk in Hoek van Holland en op De Beer.
Op 19 juni 1945 verzochten Burgemeester en Wethouders schriftelijk aan de Minister van Buitenlandse Zaken om het ongeveer 3 meter hoog, eikenhouten kruis met het opschrift "Ihr starbt damit Deutschland lebe" rondom een hakenkruis te vervangen door een eenvoudig bord met het opschrift "Deutscher Kriegerfriedhof". Dit kruis gaf, naar was gebleken, nogal aanstoot bij het Nederlands publiek. De Dienst der Gemeenteplantsoenen liet op 16 oktober 1945 aan Burgemeester en Wethouders schriftelijk weten dat het verwijderen van het kruis inmiddels was voltooid. Op 22 oktober 1945 deelde de Minister van Oorlog aan de Burgemeester en Wethouders schriftelijk mede dat, aangezien elk graf van Duits gesneuvelde van een grafkuis was voorzien, het overbodig was deze graven nog op een andere en voor het Nederlandse publiek stotende wijze te kenmerken, zoals door de bezetter was geschied. De minister gaf Burgemeester en Wethouders derhalve in overweging de kruisen te verwijderen, evenals de richtingaanwijzers met het opschrift "Deutscher Kriegerfriedhof", welke nabij de begraafplaats waren aangebracht. Het vervangen van de kruisen door een bord kwam kwam de minster overbodig en ongewenst voor. De burgemeester liet namelijk op 13 oktober 1945 schriftelijk aan de Minister van Oorlog weten dat voor de Duitse graven in de Algemene Afdeling bij de nummers 227 tot en met 234 er in totaal 8 grafkruisen moesten worden geplaatst, 52 kruisen vernieuwd en 18 kruisen geschilderd moesten worden. Daarnaast bedroegen de aantallen voor de Marine Afdeling voor de te vernieuwen en te schilderen kruisen respectievelijk 67 en 16, terwijl in de Afzonderlijke Afdeling (ook de 'Zwarte Afdeling' genoemd) 18 kruisen moesten worden geplaatst en ten slotte er 3 vernieuwd en 29 geschilderd moesten worden. Het is niet duidelijk of de kruisen en de richtingaanwijzers daarna direct ook zijn verwijderd. In december 1945 werden nog 64 militairen vanuit de 'Zwarte Afdeling' in de Marine Afdeling overzet, waarbij 2 kisten op elkaar werden geplaatst.