Op 10 mei 1940 overleed door de gevechten rond het vliegveld Ockenburg een Britse militair, namelijk captain Charles Henry Aubrey Cartwright. Hij werd geboren op 18 september 1882 in Londen als zoon van Aubrey en Louisa Cartwright. In 1896 slaagde hij voor het examen voor het marine-cadetschap en in mei 1898 werd hij, bij het verlaten van Groot-Brittannië, aangesteld op het slagschip HMS Ceasar op de Middellandse Zee. In december 1901 werd hij bevorderd tot sub-lieutenant en diende als zodanig op de HMS Jupiter in de kanaalvloot. In 1904 werd hij bevorderd tot lieutenant. In het opvolgende jaar werd hij flag-lieutenant tot rear-admiral CH Cross, commandant van de Reserve Division in Portsmouth. Later diende hij op de slagschepen HMS Glory en de HMS Collingwood, op de Middellandse Zee en de Home Fleet, en in 1913 aangesteld op de kruiser HMS Suffolk. Op de laatst genoemde diende hij tijdens het eerste deel van de Eerste Wereldoorlog op de North Atlantic Patrol. In januari 1916 nam hij het commando over van de rivier kanonneerboot HMS Moth en voor de diensten op dat schip tijdens de oorlog in Mesopotamië, werd hij vanaf 26 februari 1927 benoemd tot commandant. In 1918 en 1919 was hij commandant van zijn oude schip, de HMS Collingwood. Vervolgens was hij in 1919 en 1920 de commandant van de HMS Ramillies. Gedurende de jaren 1921 en 1922 diende hij bij de Naval Intelligence Division en vanaf januari 1923 diende hij op de Middellandse Zee op het schip HMS Bryony. In 1925 ging hij met pensioen en was in hetzelfde jaar op de gepensioneerden lijst gepromoveerd tot captain. Vanaf 22 augustus 1939 werkte Cartwright als Consular Shipping Advisor ten behoeve van de Naval Command Staff (NCS) in Los Angeles, Verenigde Staten.
Drie maanden later, vanaf 27 november 1939, werkte hij eveneens als Consular Shipping Advisor bij de Naval Command Staff ten behoeve van een Special Military Mission op het Britse consulaat in Rotterdam. Tevens stond hij als inwoner van Rotterdam ingeschreven met Calandstraat 26 D als woonadres. Medio april 1940 hadden de Britten als voorzorgsmaatregel 2 oude schepen van de Harwichlijn, eigendom van de London and North Eastern Railway Company, de Saint-Denis (2435 Brt) en de Malines (2980 Brt), naar Rotterdam gezonden. Constant onder stoom lagen deze schepen in de IJsselhaven, een van de kleinere havens tussen Rotterdam en Schiedam. De bedoeling was dat deze schepen het Britse consulaat-personeel en de in Rotterdam aanwezige Britse burgers aan boord zouden nemen, wanneer Duitsland de oorlog aan Nederland zou verklaren met een daaropvolgende invasie. Cartwright en zijn eveneens Britse collega namen op 10 mei niet deel aan de Britse evacuatie maar stuitten in Rotterdam op een auto met hierin Nederlandse soldaten en vroegen om een lift naar Den Haag. Vanaf Hoek van Holland werd vervolgens met omwegen naar Den Haag gereden.
Bij de commandopost van het Luchtvaart Regiment werd door de Eerste Reserve-Luitenant Polman, een van de inzittenden van de auto, nagevraagd of Den Haag via de weg naar Loosduinen nog bereikbaar was. Door Nederlandse militairen werd dit positief beantwoord maar zonder enige garantie van de zijde van de betrokken officieren. Aan Cartwright en zijn collega werd een en ander medegedeeld en erop gewezen dat in de directe omgeving misschien Duitse troepen achtergebleven of achtergelaten waren. Cartwright en zijn collega hadden echter haast Den Haag te bereiken en op hun aandringen is men vervolgens toch richting Den Haag gereden. Ongeveer een kilometer voorbij de kliniek Bloemendaal kwam deze auto in een hinderlaag van Duitse parachutisten, die deze auto onder vuur namen. Als eerste slachtoffers van deze hinderlaag vielen Cartwright en zijn collega. Cartwright raakte net als zijn collega zwaargewond, viel daarna boven op de Eerste Reserve-Luitenant Polman en werd daardoor op de bodem van de auto gedrukt. Ook de chauffeur van de auto raakte zwaargewond, terwijl Polman en de lichtgewonde soldaat Van der Sloot daarna door Duitse parachutisten als krijgsgevangenen werden meegenomen. Voor het vervoeren van 2 zwaargewonden (de Engelse militairen) en een gewonde Nederlandse militair werd vanuit Loosduinen aan de GG&GD om hulp gevraagd voor een geval van meerdere gewonden 'op de weg naar Ockenburg'. De GG&GD stuurde een ambulance naar de plaats van het incident, waarna Cartwright en zijn collega Douglas Walter Child naar het Rode Kruis Ziekenhuis aan de Sportlaan werden afgevoerd. Cartwright overleed door meerdere schotwonden en door een shock nog dezelfde dag om 16:00 uur in het Rode Kruis Ziekenhuis. Op 15 mei om 11:00 uur werd hij op de Algemene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan in Den Haag in een huurgraf 5e klasse begraven. Maar op 21 oktober 1942 werd het stoffelijk overschot van Cartwright opgegraven en op een deel, voor gesneuvelde Geallieerde militairen, op de Gemeentelijke Begraafplaats Westduin in Den Haag in een enkel graf herbegraven. Tegenwoordig bevindt zijn graf zich op het ereveld van de Commonwealth War Graves Commisson (CWGC). Zij is verantwoordelijk voor de aanduiding en het onderhoud van de graven en militaire erevelden van de Gemenebestlanden.
|